De kust van Plouhinec |
Nee,
ik vertrok niet vanuit mijn woonplaats Godveerdegem, maar vanuit Lille. Een wel
overwogen keuze was dit niet. Als ik een reden moet bedenken dan heeft het
vermoedelijk met bizarre en wellicht foutieve associaties te maken. Frankrijk
doet mij meteen met voldoening denken aan de lange fietsroutes van vroeger, zoals ‘De groene
weg naar de Middellandse Zee’ en de route naar Santiago de Compostella. Aan
Vlaanderen hangt een etiket vol fietsonvriendelijke woorden, ook al fiets ik
hier graag en veel. In het volgebouwde Vlaanderen is het niet gemakkelijk een
veilig en grotendeels verkeersvrij fietstraject te vinden, behalve op jaagpaden langs rivieren en kanalen. Ik beweer niet dat
de gevolgde fietsroute vanuit Lille naar de kust van Bretagne verkeersvrij was.
Wel was het opmerkelijk dat het ten zuiden van Arras een heel stuk plezieriger
fietsen werd. Het was niet meer uitzonderlijk om vele kilometers onbezorgd te
fietsen zonder enig gemotoriseerd verkeer. Het
is ooit wel mijn principe geweest dat een fietsreis thuis moet beginnen, net
zoals daar een getallenlijstje bij hoorde. Een dag werd toen herleid tot het
aantal gereden kilometers en de gemiddelde snelheid. Dat hoeft voor mij niet
meer. De kilometer vretende en kamperende randonneur met zwaar beladen fiets,
is een recreatieve genieter geworden, die met GPS en smartphone van hotel naar
hotel wielert en onderweg halt houdt op schaars geworden idyllische plekjes. De tocht naar Bretagne is een unieke ervaring geworden, ook omdat ik de tocht alleen gemaakt heb.
Fietsen en rusten volgens mijn eigen ritme en onbekommerd mijmeren vormden een
comfortabele zetel tijdens het kijken naar de animerende 3D-film die op
fietssnelheid gedraaid werd. Straat na straat, wijk na wijk, dorp na dorp,
zonder er deel van te worden, elke dag een nieuwe aflevering van een drie weken
durende serie. Het lijstje van steden en dorpen waarvan ik de namen zorgvuldig
dag na dag noteerde in mijn notitieboekje werd alsmaar langer. Amiens,
Beauvais, Vernon, Giverny, Evreux, Alençon, Carrouges, Mont Saint-Michel, Fougères,
Rennes, Plouhinec en de vele andere dorpen vormen een snoer van gedachten en
herinneringen.
6/06/2016
Lille – Wattignies
– Seclin – Gondecourt – Carnin – Carvin – Oignies – Hénin-Beaumont – Rouvroy –
Acheville – Farbus – Thélus – Roclincourt – Saint-Laurent-Blangy – Arras. (75
km)
Het
is de dag na mijn verjaardag en de dag nadat ik mijn haar geknipt heb. Op de
trein, ergens tussen Zottegem en Lille dwalen mijn gedachten naar de voorbije
uren. Een afvinklijst gaat door me heen. Tot nu toe heb ik nog niets kunnen
bedenken dat ik vergeten zou zijn. De dingen die ik onderweg niet kan kopen,
heb ik nog eens gecontroleerd. Alles is aanwezig. Toch ben ik er zeker van iets
vergeten te zijn. Zo is het altijd als ik ergens heen ga. Meestal vergeet ik
een pakje papieren zakdoekjes. Nu weet ik nog niet wat, maar er is zeker iets
dat ontbreekt. De hele ochtend gaat opnieuw door mijn hoofd tot ik schrik en de
openstaande laptop op tafel zie staan. Tevergeefs zoek ik in mijn herinnering
het beeld van mijn uitgeschakelde laptop onder de kast. Het is een vaste
gewoonte als ik het huis uitga de laptop onder de kast te schuiven. Ik word
bijna misselijk want de beelden geven mij meer en meer de zekerheid dat de
laptop nog zoemend op de tafel staat. Bovendien draait het ding op netstroom en
heb ik gisteren de instellingen gewijzigd waardoor hij zichzelf na een bepaalde
tijd niet uitschakelt. Dat het hele gebouw afbrandt door een oververhitte
laptop kan me niet schelen maar dat mijn digitale collectie oude foto’s zou
smelten kan ik niet aan. Wat moet ik doen? Zo beroerd heb ik me lang niet
gevoeld. Ik moet terugkeren. Wat moet ik doen? Ik had bijna de conducteur
lastig gevallen met mijn benarde situatie. Uiteindelijk bedenk ik een verstandige oplossing. In een brieflange
sms met vele excuses voor het ongemak leg ik mijn buurvrouw Anne uit wat er aan
de hand is. Ik leg uit waar ze de reservesleutel kan vinden en vraag haar
vriendelijk even te gaan
kijken. Een uur later krijg ik al een sms terug dat de laptop dichtgeslagen en
met uitgetrokken stekker op de tafel staat. Zelfs na het bevrijdende smsje kan
ik me niet herinneren dat ik de stekker uitgetrokken heb. Eindelijk heb ik het
gevoel op vakantie te zijn en merk dat het de eerste keer is dat ik niets
vergeten ben. Lille is een aangename stad. Ik ben er, ook al bezoek ik haar
onverwachts, altijd welkom. Voor één keer ben ik niet voor haar gekomen. De
stad moet me enkel uitwuiven. Ik stel me voor dat alle mensen op het plein voor
het treinstation Lille-Flandres plots stoppen en wuiven als ik de trappers in
beweging zet. Het is een feestelijke dag. In gedachten zwaai ik naar alle
mensen. De zon staat bijna op haar hoogste punt en heeft alle schaduwen
ingetrokken. Het kompas en de fiets-GPS wijzen de weg. Het is de allereerste
keer dat ik een GPS gebruik en na een kwartier sta ik terug aan Lille-Flandres.
Hoe werkt dit onnozel toestel toch? Ik ben helemaal overstuur. Als de groene te
volgen lijn naar links wijst moet ik naar rechts? Hoe kan dit nu? Ik ben woest
op het onding, zet het af en neem de kaart van Frankrijk. Ik moet in ieder
geval in zuidwestelijke richting fietsen, richting Seclin. Ik vertrouw op het
naaldje onder het plexiglazen koepeltje van de fietsbel. Het naaldje kent maar
één richting en wijst altijd naar het noorden. Ik wil niet naar het noorden en
fiets de andere kant op. Zodra de wegwijzers naar Seclin verschijnen, volg ik
de bordjes. Wegborden zijn er voor het gemotoriseerde verkeer en dus kom ik
ongewild op drukke wegen. De met uitlaatgassen en roet verzadigde wegen zijn
niet bepaald gezond. Het gemotoriseerde verkeer heeft onze idyllische wereld
van ongeveer honderd jaar geleden verschrompeld tot her en der verspreid
geïsoleerde stukjes natuur. Idyllisch omdat toen het milieu zuiver, de
biodiversiteit onaangetast en alle voedsel biologisch was. Het was overal
veilig fietsen. Voor de mens van toen, die bovendien geen fiets had en
alleen aarde- en kasseiwegen kende, zou onze comfortabele leefwereld
sprookjesachtig zijn. De ideale wereld bestaat spijtig genoeg alleen als
TV-programma. In Seclin is mijn eerste woede op de GPS intussen gekoeld. Als ik
aan de Atlantische Oceaan wil geraken zonder het bezit van gedetailleerde
kaarten, moet ik wel samenwerken met mijn fiets-GPS. Ik zet de MIO200 opnieuw
aan en geef Arras als eindbestemming in. Ten zuiden van Seclin duiken zwarte
heuvels op. Ik kom in het ‘bassin minier du Nord-Pas-de-Calais’, de vroegere
uitgestrekte steenkoolmijnstreek. In Oignies werd in 1990 de laatste steenkool
boven gehaald. De mijnsite werd behouden en omgevormd tot industrieel
erfgoedmuseum. Ik fiets door de site zonder het museum te bezoeken. De
omgang met de GPS gaat intussen vlotter. Ik begrijp waarom de start in Lille
fout liep. Op het scherm wordt het stukje stratenplan gepresenteerd als een
kaart met het noorden steeds bovenaan, onafhankelijk van mijn rijrichting. Ik
fiets hoofdzakelijk in zuidelijke richting en dus ligt de kaart op het
beeldscherm omgekeerd. Vervelend, want links wordt rechts en rechts wordt
links, boven wordt onder en omgekeerd. Ik word duizelig als ik in gedachten de kaart probeer om te draaien. De
GPS is bovendien niet erg spraakzaam. Hij piept alleen maar. Met kleine
pijltjes in de linkerbovenhoek van het scherm maakt hij mij duidelijk of ik
links of rechts moet inslaan. De veranderende symbooltjes zijn weliswaar simpel
en duidelijk, toch rijd ik soms verkeerd. De MIO200 piept dan onophoudelijk
geïrriteerd, wat mij dan weer irriteert. De drukkende warmte maakt de irritatie
ondraaglijk. In Hénin-Beaumont wordt het mij teveel. Een forse cola op een
aluminium barkruk van een Bar-Tabac brengt verfrissing. Bij het opstaan van de
barkruk krijg ik een verluchtingsgat cadeau. Mijn broek hapert aan de slechte
stoel en scheurt. De dienster is niet onder de indruk van mijn kleine
winkelhaak. Met onverschillige blik negeert ze mij. Ze had als verontschuldiging
de cola gratis kunnen aanbieden. Ik probeer haar uit mijn gedachten te bannen
en concentreer me op het beeld van de église Saint-Martin. Er is geen baksteen
te bekennen aan het egaal grijze gebouw in Grieks-Byzantijnse stijl dat mij aan
de basiliek van Koekelberg doet denken. De buitenzijde is volgens mij eerder
art-deco. Ik had graag de mozaïeken binnen de kerk gezien maar de deuren waren
op slot. De kerk werd gebouwd in 1929 door architect Boutterin. De vorige kerk
werd tijdens WO I door de Duitsers opgeblazen. Het
vlakfietsen op de ‘Plaine de Gohelle’ vergt nauwelijks inspanning. De lichtjes
duwende noordoostenwind is nauwelijks voelbaar, maar is er wel. In Farbus, op tien kilometer van Arras, is de
eerste klim. De zwaartekracht moeit er zich mee. Ik geef me meteen gewonnen en
stap af. Ze verschuilt zich in alles wat massa heeft en verzwaart de halve
kilometer die ik te voet afleg om op de uitloper van de Collines de l’Artois te
geraken, die zich van de Cap Blanc Nez tot hier uitstrekken. Die zelfde
zwaartekracht duwt me wat later met plezier naar Arras, dat in het dal van de Scarpe
ligt. Ik laat me niet opjagen door de onweersachtige donkere wolkenlijn die
achter me aanzit. Een gevecht van verre donders en bliksems. Arras houdt stand.
Zonder één druppel regen, maar plakkerig zwetend kom ik in hotel ‘Première
Classe’, Allée du Vélodrome , in Saint-Laurant-Blangy aan. Ik waardeer de eigenschappen van mijn GPS. Hij kent en vindt altijd de weg en blijft
in elk stressmoment opvallend rustig en rationeel. Een ereplaats op het nachtkastje
van de sobere kamer is voor hem. Het hotel ligt in een ambachtelijke zone op
wandelafstand van het stadscentrum. Ik was eerder in Arras in de zomer van 2009
tijdens de fietstocht van Diksmuide via Boulogne-sur-Mer naar Luxemburg en
verder langs de Moezel naar Koblenz. Toen bezocht ik ‘Les Boves’, een
gangenstelsel uitgehouwen in de ondergrondse kalksteenlagen van Arras. De twee
eeuwenoude pleinen, Place des Héros met het belfort en de Grand’Place,
rondgaan, is al een voettocht op zich. De pleinen ontlenen hun schoonheid aan
het repetitieve karakter van de ononderbroken arcadebogen met de witte
kalkstenen barokke trapgevels. Meer hoef ik vandaag van Arras niet te zien.
Arras – Achicourt – Wailly – Ransart –
Monchy-au-Bois – Hannescamps – Foncquevillers – Sailly-au-Bois – Courcelles-au-Bois – Bertrancourt – Acheux-en-Amiénois
– Varennes – Warloy-Baillon – Baizieux – Pont-Noyelles –
Daours – Amiens. (74 km)
Het
land van de zwarte terrils ligt achter mij. Bordjes kondigen het ‘Pays des
Coquelicots’ aan. Wellicht kleurden vroeger de klaprozen de velden rood maar nu
zie ik er geen meer. Ze zijn gesneuveld, omgekomen door glyfosaat. Enkel in
wegbermen staat er hier en daar nog een klaproos. De moorddadige glyfosaatmolecule treft als een versplinterende granaat onschuldige planten. Stel je voor dat glyfosaat verboden wordt en alle velden weer
rood kleuren. Er zouden geen papieren klaprozen meer nodig zijn op de militaire
kerkhoven. Bijna elk dorp in deze streek heeft een dodenakker voor de gesneuvelden van WO I. Op het militaire kerkhof van Courcelles-au-Bois waar ik even
stop, zouden dan levende klaprozen bloeien voor de doden. Het zijn bijna
allemaal Britten. Slechts enkele waren Nieuw-Zeelander, Zuid-Afrikaan of
Canadees. Wat doe ik hier eigenlijk? Namen lezen. Het is zinloos. Ik vertrek.
Tegen de middag ben ik in Acheux-en-Amiénois, een dorpje waar L’Auberge du
Manoir een ‘plat du jour’ aanbiedt. Het is geluk hebben dat ik tijdens de middag in
een dorp aankom met een restaurant. In de meeste dorpen zijn er geen eetgelegenheden.
Bakkers en kleine voedingswinkels worden ook zeldzaam, terwijl grootwarenhuizen
langs drukke wegen liggen waar ik niet kom. Ik kan het mijn fiets-GPS niet
kwalijk nemen dat hij bij zijn routekeuze niet langs elk restaurant passeert. Hij
heeft immers nooit honger. Een route zonder eten is dus niet ondenkbaar in deze
streek. Ik heb tijdens vroegere tochten geleerd om in de stad voor goed gevulde
fietstassen te zorgen met extraatjes voor hongermomenten onderweg. Bananen,
gedroogde abrikoosjes en nootjes kunnen wonderen doen. Ik strek mijn benen uit
onder de tafel waarop de ober een bord plaatst met ‘cuisse de pintade’ in een
‘sauce forrestière’ met een schepje rijst. Veel is het niet! Ik zal deze
namiddag dan toch mijn extraatjes moeten aanspreken! De stilte van het
restaurant zet zich door in het landschap, dat voorbij Varennes overgaat van
een vlak in een lichtglooiend lappendeken van velden. Ik dwars de langgerekte
plooien. Her en der staan oude schuren, opgetrokken in hout en leem. De
vervallen muren tonen de opbouw en hoe leem vermengd met stro de houten skeletstructuur
opvult. Ik neem een foto. Het is nu echt stil zonder het fietsbandengeruis op
het warme asfalt. Ik zou het landschap en zijn aanhoudende natuurlijke stilte
willen opplooien en opbergen om thuis te ontvouwen als ik naar vandaag verlang.
De warmte en de stilte van de namiddag vertragen me tot ik slaapdronken een
zitje zoek op het ommuurde kerkhof van Warloy-Baillon. Ik kies een stevig graf
en ga zitten in de schaduw van een grafkapel. Een wirwar van bouwstijlen met
liggende en staande grafstenen, ijzeren en stenen kruisen. Sommige graven zijn
omheind met een roestig hekken. Er staan verschillende grote
familiegrafkapellen. De meeste graven worden niet meer onderhouden omdat zij
die de dode liefhadden ook dood zijn. Elk mens wordt hier een steen wanneer
niemand zich de dode nog herinnert. Als je geluk hebt -bij wijze van spreken-
wordt je steen tot monument verklaard omwille van zijn architecturale waarde.
Het is hier gezelliger dan op het militaire kerkhof van Courcelles-au-Bois met
zijn rijen eentonige identieke rechthoekige ijzerzandstenen. Ik sluit eerbiedig
en traag het zware ijzeren kerkhofhek dat scherp piepend om zijn hengsels
draait. Met een duw op de knop licht het GPS-scherm op. Hij heeft mijn
ongenoegen van gisteren begrepen en stuurt me vandaag voornamelijk langs
kleinere zuidwest gerichte wegen. Sporadisch rijdt een auto voorbij. Ik waardeer de inspanningen van mijn GPS. Zonder hem reed ik nog steeds rondjes in Godveerdegem. Hij
is mijn beste maatje geworden! Van deze gedachte schrik ik. Het is vreemd
vriendschap te sluiten met een voorwerp? Ik ben pas gerustgesteld als ik denk
hoe kleuters hun knuffel koesteren. Had mijn GPS maar de vorm van een
knuffelbeertje dan had ik me minder zorgen gemaakt. In Amiens heb ik geen tijd
om dergelijke onzin te bedenken. De stadsdrukte eist alle aandacht op. Hotel
‘Central’ ligt in de Rue Alexandre Fatton, 17. Een oud knus hotel, vlak bij het
station en bij de hoge toren ‘Tour Perret’. Ik beslis meteen om twee nachten te
blijven. Ik wil de stad beter leren kennen en een rustdag is welkom. De
kathedraal is ontzagwekkend groot. Met een verrekijker zou je uren de gebeeldhouwde
figuren kunnen bestuderen. In de lager gelegen wijk, quartier Saint-Leu, die
doorkruist wordt door meerdere kanaaltjes, ontdek ik een levendige
uitgangsbuurt. Één van de cafés noemt ‘Manneken Pis’. De terrassen zitten vol.
Langs één van de kanaaltjes, in de rue Tagault staan vele tientallen jonge
mensen. In de lange straat met aan de andere kant van het kanaal de faculteit
wetenschappen zijn er nochtans slechts twee cafés. Het roze olifantje van café
‘Delirium’ is me bekend. Het café met Belgische bieren is overvol en
lawaaierig. Verder heeft de straat niets bijzonders. ‘Als het goed weer is
troepen de mensen hier samen’ zegt een jongeman leunend tegen het zitmuurtje
langs het kanaal. Een zwarte vrouw met twee grote met bier gevulde
plastiekbekers komt naar ons toe. Ze lacht naar ons beiden en haalt me ook wat
te drinken alsof ze mij al jaren kent. Davina is haar naam. Ze is
doctoraatstudente rechten. Benjamin is doctoraatstudent in de genetica. Ik durf
dit bijna niet te zeggen maar het is de eerste keer in mijn leven dat ik met
een zwarte mens praat en meteen een lange babbel. We blijven niet tot de
late uurtjes. Het is fris in hemdsmouwen. Zij moeten morgen werken en ik heb
honger. Op de Quai Belu kan ik bij ‘Le Porc Saint Leu’ nog een tagliatelli met
zalm krijgen.
Kerkhof van Courcelles-au-Bois |
Kerkhof van Warloy-Baillon |
Amiens - kathedraal |
8/06/2016:
Het regent! Voor het uitgebreide ‘petit déjeuner’ neem ik veel tijd en vreet
een half buffet naar binnen. Met een goed gevulde maag slenter ik nog een paar
uur verveeld door de onbekende stad met een paraplu boven het hoofd. In de
namiddag laat ik mij in een bootje in het uitgestrekte gekanaliseerde moeras
‘Les Hortillonnages’ rondvaren. De door water omringde grondpercelen zijn,
afhankelijk van hun eigenaars, ingericht als moestuintjes, tweede verblijven
met riante tuinhuizen of parkachtige tuinen. Het is heerlijk om zonder zelf
enige inspanning te doen door het gebied te varen. Wellicht is Jules Verne hier
ook ooit geweest. Aan de naar hem genoemde Boulevard bezoek ik zijn woning dat
tot museum is omgevormd. Ik ontdek dat Jules Verne veel meer geschreven heeft
dan ik dacht. Verderop in de straat ligt het theater ‘Cirque Jules Verne’. Ik
zet mijn wandeling verder langs de rood-wit-blauw bevlagde Rue de la République
met monumentale overheidsgebouwen en het ‘Musée Picardie’. Het ‘Maison de la
Culture’ aan de Place Léon Gontier en het verderop gelegen sportcomplex
‘Coliseum’ zijn van een modernere snit zonder enige versieringen. Tussendoor
eet ik pizza in ‘La Dolce Vita’. Amiens is geen oude historische stad meer. De
stad heeft ernstig geleden onder de bombardementen van de beide wereldoorlogen.
Na WO II was de stad voor 60% verwoest. De talrijke grote foto’s her en der in
de stad getuigen van de verwoestingen en het leven tijdens WOI. Ondanks de
moderniteit hou ik van Amiens met haar brede winkelstraat Rue de Noyon, haar
pleinen zoals de Place de Gambetta waar vroeger het Horloge stond, haar
pittoreske wijk Saint-Leu met de kanaaltjes, het park Saint-Pierre en les
Hortillonnages. Na één dag heb ik een thuisgevoel. Ik blijf door de stad
ronddwalen tot ik die verbondenheid met één klik kan vastleggen en het
gefixeerde beeld als herinnering meeneem.
Amiens - Les Hortillonnages |
Amiens |
Amiens |
9/06/2016:
Amiens – Saleux –
Vers-sur-Selle – Plachy-Buyon – Loeuilly – Rogy – Gouy-les-Grosseillers –
Bonneuil-les-Eaux – Le Crocq – Oursel-Maison – Lachaussée-du-Bois-d’Ecu –
Maisoncelle-Saint-Pierre – Guignecourt – Beauvais. (68 km)
Na
hetzelfde gevarieerde en overvloedige ontbijt zoals gisteren verlaat ik de stad
om negen uur. Tien kilometer verderop laten de dorpsnaam Vers-sur-Selle en de
straatnaam Rue du Moulin vermoeden dat er een watermolen in de buurt is. Ik
hoef niet lang te zoeken en vind de restanten van een roestig rad. De
bewoonster van het huis beweert dat hier ooit een fabriekje stond waar
gereedschap gemaakt werd door machines die aangedreven werden door het
waterrad. Van het fabriekje rest alleen nog een opgeroeste persmachine die
langs het riviertje de Selle als herinnering op een betonnen sokkel is
opgesteld. De streek ademt geschiedenis. Elke steen heeft een verhaal. Het
wordt een mijmerdag op smalle asfaltwegels langs slordige stille dorpjes. De
zon kleurt alle oude lelijkheid warm en nostalgisch. Ik neem foto’s waarvan ik
later zal denken dat ze gemaakt zijn door een dromer. Als ik een in onbruik
geraakte kalkstenen waterput in Bonneuil-les-Eaux fotografeer dan lijkt de
voorbijganger te denken dat ik voor monumentenzorg werk en dat hij bij de
volgende belastingsaangifte meer zal moeten betalen zodat de put gerestaureerd
kan worden. Onderweg stop ik verschillende keren, kijk om me heen en kan tot
aan de horizon geen huis bespeuren. Alleen een lappendeken van geelgroene
tinten met hier en daar een stukje bos ingenaaid. In Oursel-Maison kijkt een
hoogbejaarde vrouw me boos aan als ik op haar erf de pigeonnier fotografeer. Ik had haar eerst niet gezien, ga tot bij
haar, zeg wie ik ben,….Ze draait zich om, sukkelt de drie treden op en
verdwijnt in haar huis. Heeft ze schrik van mij? Verbiedt de stilte een
gesprek? Ik wou mij verontschuldigen omdat ik ongevraagd op haar erf gekomen
ben. Misschien was het verbreken van de stilte voor haar veel erger. Een
vreemde gedachte komt later. Was de Big-Bang wel een knal of was het een
stilte? Geluid is immers maar mogelijk als er lucht en oren zijn. Zoiets
lulligs bedenk je alleen maar als je boven komt na een lange zachte klim die ik
nog net aankan. Ik schrijf het onnozele idee op in mijn kartonbruine
notitieboekje zodat ik het niet meer hoef te onthouden. In
Maisoncelle-Saint-Pierre is er niemand in de buurt wanneer ik het in 2014
gerestaureerde prachtige ijzeren kruis fotografeer met een staalblauwe lucht
als achtergrond. De kalkstenen sokkel met zuiltjes vermeldt: “Calvaire érigé
par Nicolas Lejeune et bénit le 15 mai 1864.” De calvaire heeft de status van
historisch monument bereikt en de kans is groot dat hij hier over 200 jaar nog
zal staan. Maar wat zal de betekenis dan zijn van het christelijk geloof?
Zullen er dan nog mensen zijn die geloven in Christus? Of zal het christendom
het etiket krijgen van een folkloristische mythe waarbij men niet begrijpend
glimlacht dat iemand dit sprookje ooit heeft geloofd? Zolang de genetica ons
het eeuwig leven niet schenkt zal het geloof in een leven na de dood blijven
bestaan. Welke nieuwe vorm religie met als kerngedachten het geloof in een god
en een leven na de dood zal aannemen is een raadsel. Het is halfvier als ik
aankom in de Rue de Nôtre Dame du Thil, 65, waar ik één nacht zal verblijven.
De B&B ligt langs een drukke invalsweg op wandelafstand van het centrum van
Beauvais. Het is een onbekende stad voor mij. Ik stel geen lijstje met
bezienswaardigheden op. Ik wil per toeval verkennen. Als ik iets mis zal ik het
later op internet wel ontdekken. Maakt het trouwens een verschil of ik iets in
het echt gezien heb of op foto of misschien helemaal niet gezien heb? Een
beetje verloren tussen de grauwheid van de drukke Rue de Calais staat het
‘Maison Gréber’ gebouwd in 1911. De art-nouveau-gevel is volledig bedekt met
keramische tegels. Tientallen kameleons
kruipen over de gevel. Grappig! Op het dak vormen gele en blauwe pannen
Bourgondische patronen. Het huis is het enige wat nog rest van de
achterliggende keramiekfabriek van de familie Gréber. De Europese steden, zowel
de kleine als de grote, hebben de voorbije decennia hun uiterste best gedaan om
wat niet door de oorlog is verwoest of voor kantoormastodonten moest wijken te
restaureren. Bijna iedere stad heeft vandaag een verkeersvrij centrum.
Bevoorrecht met talrijke toeristen zijn de steden met een historisch
architecturaal erfgoed. De kathedraal is ook hier buiten proportie. De 19de
eeuwse ‘horloge astronomique’ in de kathedraal is een meesterwerk. Eenvoudiger
en met een begrijpbare constructie is het 15de eeuwse Middeleeuwse
vakwerkhuis (maison à colombages) dat ergens anders gedemonteerd werd en in de schaduw van de
kathedraal heropgebouwd werd. Zowel het ‘Horloge astronomique’ als het ‘maison
à colombages’ zijn door mensen bedacht en gemaakt. Voor het vakwerkhuis kan ik
me gemakkelijk de film inbeelden waarbij de grondstoffen leem en hout uit de
grond kruipen en het huis gaan vormen. Ik zou het -mits wat oefenen- zelf
kunnen bouwen. Ook de astronomische klok behoorde ooit de aarde toe onder de
vorm van metaalertsen en andere stoffen. Hoeveel kennis van astronomie,
mechanica, wiskunde, chemie en hoeveel vaardigheid en ambacht zit vervat in dit
meesterwerk? Mijn hele leven zou onvoldoende zijn om al die kennis en kunde te
verwerven. Mijn verstand is te klein om het te begrijpen, laat staan dat ik er
zelf iets van zou kunnen bedenken of bouwen. Vandaag vond ik geen restaurant
dat een ‘plat du jour’ aanbood en dus ga ik vanavond iets chiquer eten in ‘le
Palais D’Antan’ vlak aan de kathedraal. Onbewust geleid door het principe hoe
meer, hoe duurder, bestel ik een visschotel van 27 euro. Ik wil er niet meer
over praten! Voor een dessert heb ik bedankt en met een venijnige opmerking heb
ik commentaar gegeven op de antieke koperen handgifsproeier zoals mijn vader er
één gebruikte om onkruid te verdelgen. Hoort zo’n ding als decoratie in een
restaurant? De ‘Rue 27 juin’ biedt met zijn talrijke middeleeuwse vakwerkhuizen
voldoende afleiding om de culinaire zoektocht op een bijna leeg bord in ‘le
Palais D’Antan’ te vergeten. Op het einde van de straat duikt het ‘Jeu de
Paume’ op, een modern groot shoppingcentrum, de biotoop van de luie
slenteraars. Stel je voor dat de eerste bewoners van de eeuwenoude huizen in de
‘Rue 27 juin’, gekleed in grauw grijsbruin zouden terugkomen in dit fonkelende
paleis van glas en witte glitter. Ik wil hun ogen en gezichten zien! En ik wil
een ijsje! Op de ‘Place de Jeanne Hachette’,…... Die vrouw had durf, veel meer
dan een vent! Ze heeft in 1472 de Bourgondische vlag uit de
handen van de vijand gerukt en zo de belegerde stad de moed gegeven om terug te
strijden. Haar naam Hachette dankt ze aan haar bijl dat ze met zich droeg. Op
de “Place de Jeanne Hachette”, heb ik mijn ijsje gegeten. Likken en slikken.
Maisoncelle-Saint-Pierre |
Astronomische klok in de kathedraal van Beauvais |
De kathedraal van Beauvais |
10/06/2016:
Beauvais – Saint-Paul – Villers-Saint-Barthélemy –
Le Vauroux – Les Plards – Labosse – Le Vaumain – Boutencourt – Trie-Château –
Gisors – Bray-et-Lû – Gasny – Sainte-geneviève-les-Gasny – Bennecourt – La
Villeneuve-en-chevrie – Blaru – Vernon. (98 km)
Ik ben nog niet
goed wakker als ik me aankleed en mijn onderbroek vergeet uit te doen. Tot voor
kort droeg ik een onderbroek onder mijn koersbroek maar dat gaf irritatie aan
de billetjes. Nu trek ik zoals het hoort alleen een fietsbroek aan. Zalig voor
die twee halve rondjes ook al zit het klokkenspel daardoor minder comfortabel.
Niet dat er zonder onderbroek zoveel erotiserende wrijving is dat de klokken
gaan luiden, dat nu ook weer niet. Daarvoor is meer nodig. Boven mijn
koersbroek trek ik een lange broek aan, nu met winkelhaakscheur achteraan. Mijn
collega’s die volgende maand de ‘Tour de France’ zullen rijden, dragen
uiteraard geen lange broek over hun koersbroek. Je moet eens zien, als er een
coureur over de eindstreep komt en zijn armen omhoog steekt. Zelfs de cameraman
is soms onder de indruk en zoomt verkeerdelijk in op hun kruis in plaats van
dadelijk het overwinnaarsgezicht in beeld te brengen. In die rennersbroeken zit
ten minste wat of is het visueel bedrog? Ik heb misschien minder maar het is niet
de reden om een lange broek te dragen. In een zomers wielrennerpakje zou ik
mijn armen en benen moeten insmeren met zonnecrème en daar hou ik niet van. Hoe
harder de zon schijnt, hoe meer kleren ik draag en me voor de zon verberg. Volgens
google-maps is de fietsafstand tussen Beauvais en Vernon 70 km. Ik ben goed
uitgerust. Dat moet lukken. Ik boek via internet een hotel in Vernon. Het is
een dagelijkse bezigheid: hotel boeken en daarna een kort overleg met de GPS.
Ik schrik. Volgens de MIO200 is de afstand Beauvais -Vernon 98 km langs een
fietsvriendelijke weg! Bijna 30 km meer dan google-maps aangeeft. Verbaasd vraag ik de
GPS de route te willen herberekenen waarbij ik hem toesta grotere wegen te
gebruiken. Resultaat: 80 km. Als het niet anders kan, dan moet het maar! Ik kan
niet boos zijn op mijn GPS. Wellicht stuurt google-maps me langs nog drukkere
wegen ook al heb ik het fietsicoontje aangeklikt. 80 km is in principe teveel
voor mij. Ik had me bij de aanvang van de fietsreis voorgenomen geen enkele
limiet te overschrijden. Ik overweeg het hotel te annuleren maar weet niet hoe?
Ik hoop dan maar op gunstige fietsomstandigheden en start. Misschien zal ik
vanavond zo uitgeput zijn dat ik besluit nooit mijn grenzen nog te
overschrijden. De volgende dagen moet ik de route beter bestuderen vooraleer
een hotel te boeken, maar risico’s sluipen soms ongemerkt in de planning. Ik
had niet verwacht dat de routeverschillen tussen de GPS en google-maps zo groot
konden zijn. Het zit me de ganse dag dwars niet te weten hoe de route door de
MIO200 en google-maps bepaald wordt. Ik lijd aan productvervreemding. De
primitieve mens wist van elk voorwerp hoe het gemaakt werd en hoe het
functioneerde. Van alles wat ik bij me heb weet ik nauwelijks hoe het
geproduceerd wordt. Van de smartphone, de GPS, de kilometerteller weet ik zelfs
niet hoe het functioneert. Het enige wat ik weet is dat de GPS afstanden
berekent via satellietcommunicatie en de kilometerteller het aantal
wielomwentelingen telt. De GPS geeft aan hoeveel kilometer ik nog moet fietsen
tot mijn eindbestemming en de kilometerteller vertelt me hoeveel kilometer ik
gereden heb. De som van de twee moet steeds dezelfde zijn waarbij elke nog te
rijden kilometer een gereden kilometer wordt, tenminste als het kleine
rekenwonder met de juiste wielomtrek werkt. Tot nu toe is het mij nog niet
gelukt om na te gaan of dit werkelijk zo is. Het gebeurt wel eens dat ik een
ommetje maak of dat de GPS een lichtjes andere route berekent bij een nieuwe
opstart tijdens de rit. Er zijn nog andere factoren die maken dat het aantal te
rijden kilometers op de GPS bij de start verschilt van het aantal gereden
kilometers op de teller bij aankomst. Stel dat ik de hele weg als een
dronkenlap slalom, dan zal het aantal gereden kilometers bijna het dubbele zijn
dan de satellietberekening. Aan alle wetenschappelijke randvoorwaarden voldoen
om te onderzoeken of beide meetinstrumenten tot eenzelfde resultaat leiden, zal
me niet lukken. Ik mag niet slalommen, niet fout rijden en geen ommetjes maken.
Dat lukt me nooit! Onderweg word ik opnieuw beloond met charmante beelden.
Kleinigheden die op zich niet de moeite zijn om er heen te gaan en enkel
waardeerbaar worden als je ze heel toevallig tegenkomt op een randonnée à vélo
ou à pieds. Zou je niet graag je vermoeide lijf in het kristalheldere water van
de lavoir van Labosse gooien? Een prachtig idyllisch hoekje, waar een
autovakantieganger achteloos voorbijrijdt. Een poes kronkelt in het gemaaide
gras langs het riviertje waarvan een deel van het water door de vroegere
wasplaats stroomt. Het fietsen gaat zeer goed. Om 13h staat al 30 kilometer op
de teller en iets verder beland ik in Gisors. In ‘Le Cappeville’ in de
gelijknamige straat serveert men lekkere visschotels. Ik heb intussen geleerd
geen al te uitbundige porties te verwachten en volgens mijn nieuwe standaarden
moet ik het restaurantje een warm hart toedragen. Ik neem een dessert. Tegen de
logica in stuurt de GPS me een andere richting uit dan de richtingsborden langs
de weg aangeven. Wat is mijn verbazing groot als ik aan het begin van de oude
spoorlijn Gisors-Gasny kom! Snel lees ik het infobordje: een 30 km lange
asfaltweg voor mij alleen!! Ik haal de kaart van Frankrijk uit de stuurtas en
zoek Gasny. Wat een geluk! De spoorlijn ligt in zuidwestelijke richting naar
Vernon! Het rijdt als een treintje. Na enkele kilometers begint de GPS
protesterend te piepen. Hij waarschuwt mij dat ik fout rijd en heeft voor mij
een andere weg berekend. Ik wil dat niet. Mijn droom om deze lange ‘voie verte’
te rijden laat ik mij niet ontnemen. Ik ben vertwijfeld. Hij heeft me hierheen
gebracht en nu druk ik zijn knop zolang in tot het scherm zwart wordt en hij
als vermoord aan mijn stuur hangt. Jaagpaden langs waterwegen en oude
spoorlijnen snijden bijna altijd vlak door heuvelend landschap. Dat betekent
kilometers ver heerlijk en onbezorgd fietsen! Geen gezwoeg en getrek om een
heuvel op te raken, maar ook niet het brute plezier de heuvel in snelle vaart
af te razen. Grote vlierbloesemschermen en weelderige kamperfoelieranken langs
het pad Gisors-Gasny parfumeren de lucht. Van Labosse naar Gisors volgde de weg
het riviertje L’Aunette. De oude spoorlijn loopt in het dal van de l’Epte. Een
30 kilometer lang fietspad, flitst het opnieuw door mijn hoofd. Dat is dezelfde
afstand als van Godveerdegem naar Gent-centrum! Stel je voor, volledig
verkeersvrij van thuis naar Gent fietsen. Een werkelijkheid die de voorbije
eeuw aan diggelen werd geslagen. Er is de voorbije 100 jaar een tweevoudige
evolutie gebeurd. Enerzijds is fietsen heel comfortabel geworden door sterk
verbeterde wegen en technisch goed uitgeruste fietsen. Anderzijds is een
wegennetwerk waar we veilig kunnen pedaleren nauwelijks nog bestaande door het
toenemende snelle gemotoriseerde verkeer dat stilaan ook de verkeersarme
kleinere wegen inneemt. Vele tientallen jaren geleden had de fietser het
volledige wegennetwerk als veilige weg ter beschikking. Er was immers
nauwelijks gemotoriseerd verkeer. Vandaag is de straat veelal gevaarlijk en te
mijden terrein voor fietsers. Wie toch fietst, is niet zeker van een veilige
thuiskomst. Wie durft zijn kinderen onbezorgd de straat opsturen met de fiets?
Het kilometersverre mijmerend en onverstoorbaar fietsen is verleden tijd in
Vlaanderen. Gelukkig zijn we op een keerpunt gekomen waarbij inspanningen gedaan
worden om een relatief veilig fietswegennetwerk uit te bouwen. In
Sainte-Geneviève-les-Gasny blaas ik de GPS nieuw leven in. Ik zou hier nooit
willen wonen. Telkens je op een formulier je woonplaats moet invullen kom je
hokjes te kort. Op de l’Epte staat hier een immens grote watermolen. Met
hoeveel stromend water van de l’Epte zou de energie die ik nodig heb om naar de
zuidkust van Bretagne te fietsen overeenkomen? Is er geen manier om het
stromend water te benutten om zonder inspanning mijn doel te bereiken?
Eigenlijk kijk ik ernaar. De fysica staat me helder voor de geest en alle
techniek is bestaande. De watermolens op mijn route zouden mijn fietsbatterij
kunnen opladen en weg ben ik. Maar helaas moet ik zelf trappen en alle energie
zelf produceren. Kostbare energie die ik niet graag verloren zie gaan in de
slijtage van mijn remmen. Ik ben dan ook niet blij met de steile afdaling in
Bennecourt naar de Seine en nog minder met de steile klim aan de overkant. Mijn
vermogen is te klein om de helling op te rijden. Ik ga met slakkengang te voet,
af en toe rustend. Zo kom ik er ook. Geef mij maar een energiegunstige afdaling
met kleine hellingsgraad zodat er zich een matige constante snelheid ontwikkelt
zonder dat het nodig is te remmen. Ik fiets nu aan de overkant van de Seine,
maar heb geen flauw idee hoe de weg loopt. De GPS toont slechts een stukje van
het stratenplan en geen overzicht. Ik mis een kaart van de streek. Als je met
kaart en kompas fietst, weet je op voorhand de lijst van dorpen die naar je doel
leiden. Met de GPS komen de dorpsnamen pas te voorschijn wanneer je er
langskomt. Misschien moet ik volgende keer een tablet met permanente
internetverbinding meenemen. Met de zonnige internetplaatjes met felblauwe
luchten van ‘Le Vieux Moulin’ aan de Seine in mijn achterhoofd ben ik wel
benieuwd naar mijn eindbestemming Vernon. Het drukke lawaaierig verkeer in de
buurt, de grijze eentonig bewolkte lucht en het vuile rivierwater verbleken ‘Le
Vieux Moulin’ tot iets gewoons dat niet de moeite lijkt om hierheen te komen.
Alleen door de inspanning die ik gedaan heb om van Beauvais tot hier te komen
heb ik het vermogen om van het dof gekleurde 16de eeuwse vakwerkhuis
op middeleeuwse brugpijlers te genieten en zal ‘Le Vieux Moulin’ in mijn
herinnering uitgroeien tot een pittoreske plaats. Het ‘Hôtel du Haut Marais’
ligt even buiten Vernon aan de Seine in Saint-Marcel, Route de Rouen. Het is
mijn vierde hotel. Er zijn de voorbije dagen aankomstrituelen gegroeid. De koersbroek wordt aan de kant gegooid, douchen en uitgaanskledij aantrekken. Aan het stopcontact is het
dagelijkse file. De smartphone, de GPS en het fototoestel moeten met
elektriciteit gevoed worden. Zal een nacht voldoende zijn als ook een tablet en
een fietsbatterij opgeladen moeten worden? Dat de kamer al snel een rommelboeltje
is met rondslingerende kleren, plastiekzakken en lege eetverpakkingen behoort
niet tot de rituelen maar is een ongewenste bijwerking. Ik stap behendig over
alles heen en trek erop uit. Vernon is een klein stadje. De ‘Rue Potard’ is
gespaard gebleven van de oorlogsbombardementen en heeft zijn middeleeuws
karakter met vakwerkhuizen behouden. Ook aan het ‘Collégiale de Notre Dame’
zijn nog enkele vakwerkhuizen terug te vinden waaronder het 15de
eeuwse hoekhuis ‘Maison du Temps Jadis’. Het ‘Office de Tourisme’ is er
gehuisvest.
de lavoir van Labosse |
Gisors |
Le Vieux Moulin in Vernon |
Vernon
– Giverny – Vernon – Bizy – Saint-Marcel – La Chapelle-Réanville –
Sainte-Colombe-près-Vernon – Chambray – Fontaine-sous-Jouy – Huest – Fauville –
Evreux. (46 km)
Ze was begonnen
met de vraag of ik van kunst hield. Daarna kwamen de woorden Giverny, Claude
Monet en vervolgens schoof ze een kaart over de tafel om me uit te leggen waar
het vertrekpunt was van de fietsweg Vernon – Giverny. Mijn ogen dwalen over de
kaart en ik zie hoe de GPS me gisteren heeft bedrogen. Gasny ligt op een grote
boogscheut van Giverny. Waarom heeft de GPS mij naar de andere kant van de
Seine gestuurd terwijl ik helemaal niet hoefde te klimmen en een mooi pad kon
volgen? Ik ben van de kaart en luister maar half naar wat de vriendelijke dame
van de ‘Office de Tourisme’ me vertelt. “Monsieur?” klinkt het met verheven
stem terwijl ze al een andere folder in haar hand heeft. “Château de Bizy”,
articuleert ze bijzonder mooi. Ze vindt dit kasteel de moeite waard. Ik neem
alle brochures mee en vertrek naar Giverny. Bloemen en kunst! Ik bezoek het
woonhuis en de tuin van de impressionist Claude Monet. Er zijn meer kleuren in
de tuin en in de schilderijen van Monet dan in een regenboog. Bloemen en kunst!
Met kleur en licht speelde Monet graag. Zijn geest lokt kunstenaars en
toeristen naar dit tot in de puntjes verzorgde Giverny. Verschillende ateliers,
galerijen en enkele restaurants hebben zich in het dorp genesteld zonder zijn
authenticiteit te verpletteren. Een grote parking aan de rand van het kleine
dorp houdt de auto’s weg. In de bio-snackbar ‘La Capucine’ ben ik de honger
voor. Een beetje reserve kan geen kwaad. ‘Bloemen en kunst!’ herhaalt het zich
in mijn hoofd als ik terugfiets naar Vernon en een weg zoek naar ‘Le Château de
Bizy’. Ik moet schuilen voor een fikse regenbui. Op het kasteeldomein is er net
een markt van speciale ambachten. Wat later kan ik aansluiten bij een groep
voor een rondleiding door enkele vertrekken van het kasteel. Het is wel eens
leuk door de prachtig bemeubelde en gedecoreerde interieurkamers te wandelen.
Ik mis de ogen van een kunstkenner. Het is mooi, meer kan ik er niet over
zeggen. In Saint-Marcel is een knap gerestaureerde watermolen met onderslagrad.
In tegenstelling tot bij ons is het rad zeer groot. Geleidelijk klim ik uit het
dal van de Seine en vijftien kilometer verder heb ik een lange afdaling naar
Chambray in het dal van de Eure. De laatste kilometers van de dagrit dalen af
naar het riviertje de Iton dat door Evreux stroomt. Het Ibis-hotel ligt in het centrum van het
stadje aan de Rue George Bernard, 10. Ik kan een rustdag gebruiken en boek twee
overnachtingen zonder te weten of de stad iets te bieden heeft. De receptionist
overhandigt mij de sleutel en een stadsplannetje. De kathedraal is vlakbij en
een bonsoir waard. Slenteren is de beste manier om de fietsadrenaline uit mijn
bloed te zuiveren. De verborgen moeheid krijgt alle kansen om mij te vellen. De
kathedraal is immens groot en valt over me heen alsof ik hallucineer. Frankrijk
is het land van kathedralen en kastelen. Uitbundige pracht en praal die de
vroegere buitensporige macht van clerus, koningen en adel weerspiegelen. Niet
verwonderlijk dat de roep om gelijkheid uitmondde in een revolutie waarbij
koppen rolden. Voor gevecht en strijd heb ik geen energie meer en val half
slapend in mijn bed.
12/06/2016: Evreux lijkt
op het eerste zicht niet erg aangenaam. Oudere flatgebouwen en blokhuizen in
strakke functionele eentonige stijl domineren de stad. Net zoals in Amiens
tonen grote foto’s hoe ingrijpend de wereldoorlogen de stad hebben veranderd.
Het duurt even vooraleer ik de charmante kant van Evreux leer kennen. De
straten zijn breed en groen gekleurd, en vele parkjes houden de kleine stad
leefbaar. Twee kanaaltjes gevoed door de Iton, en het riviertje zelf vloeien
als blauwe linten door de stad. De Iton is een zijriviertje van de Eure die op
haar beurt in de Seine uitmondt. Niet ver weg van het centrum leiden tientallen
treden naar ‘les coteaux de Saint-Michel’. Schapen begrazen de hellingen. Net
terug in het dal en een zware onweersbui stort zich uit over de stad. Ik kan
schuilen in de inkomhal van een appartementsgebouw. Slenteren door een
onbekende stad, op zoek naar niets maar altijd verrast als iets leuks zich
aanbiedt. Een beeldhouwwerk, een architecturaal pareltje, een stukje
verwilderde natuur, een terrasje, een wandelstraat,…..als er maar geen auto’s
rijden denk ik er telkens bij. Op een zondag zoals vandaag mag ik al eens
dromen dat elke auto in een fiets verandert, dromen van autoloze zondagen zoals
tijdens de oliecrisis in de jaren zeventig. Een vrijheidsbeperking om andere
vrijheden een kans te geven. Het verwondert mij dat in Europa, waar jaarlijks
26.000 mensen in het verkeer sterven en de steden stikken in de uitlaatgassen,
de zondag geen autoloze dag is. Eén dag per week geen oorlog of gifgassen op de
weg of droom ik alweer? Een grote moderne superette is hier de hele zondag
open. Picknicken op één van de promenades langs de kanaaltjes hoort bij Evreux.
Als ik ’s avonds terug in het hotel aankom, zit een jonge man aan de receptie.
Misschien kan hij mij beter helpen met de Wifi dan de dame deze morgen. Zijn
blauw oog wordt het gespreksonderwerp. Gevochten om een lief. Dat vind ik nu
eens spannend! Hij geeft toe dat het zijn fout is dat ze er vandoor is met een
ander. Wat eerst als een onbenullig gesprek begon, wordt een lang
levensverhaal. Ik heb tijd om te luisteren. Hij beseft dat jaloersheid en
bezitterigheid hem verhinderen lief te hebben. Ze verwoesten telkens zijn
relaties. Zijn vader met wie hij gebroken heeft, worstelt met hetzelfde
probleem, vertelt hij me. Alleen
professionele hulp kan hem helpen.
Evreux |
Evreux |
Evreux |
13/06/2016:
Evreux – Arvion – Sacquenville
– Saint-Martin-la-Campagne – Gauville-la-Campagne – Caugé –
Ferrières-Haut-Clocher – Portes – Faverolles-la-Campagne – Le Tilleul
Dame-Agnès – Collandres-Quincarnon – Le Fidelaire – Les Baux-de-Breteuil –
Neaufles-Auvergny – Rugles – Saint-Martin d’Ecublei. (70 km)
De ochtend
begint met verschrikkelijk wereldnieuws. In Orlando zijn 50 mensen doodgeschoten
in een gaybar. Parijs, Brussel, Orlando en op de achtergrond Syrië, Irak,
Syrië, Irak, Syrië, Irak,… Marseille is
in shock na het extreem gewelddadige voetbalhooliganisme…..En ik? Ik fiets naar
Saint-Martin d’Ecublei. En de andere hotelgasten die het nieuws zien, wat
zullen zij doen? Het is maandag, werkdag. Meteen een steile klim. Ik ga te
voet. Het voelt niet als een nederlaag. Ik hoef geen held meer te zijn. De
trots om na twintig kilometer klimmen de Col d’Aubisque te bereiken zoals in
2004 voel ik nog nazinderen, iets waarvan ik levenslang zal genieten.
Misschien is het voelen van levenslange trots na een uitzonderlijke prestatie
die als een gouden medaille om je nek hangt voor velen onbereikbaar geworden in
een consumptiemaatschappij waar de verleiding tot gemak domineert? In Caugé
ontdek ik een nieuwe variant op het daktuinthema. Van enkele bejaarde huizen is
de nok van het strodak opgetut met planten. Ik kan me niet voorstellen dat ze
er van zelf gekomen zijn. Zelfs met ingezoomde camera kan ik niet zien hoe de
plantennok in elkaar zit. Zou het woord plantennok wel bestaan? Regen hebben ze
deze dagen niet te kort. De hele dag treiteren de wolken dreigend. Af en toe
druppelt het om constant de twijfel levendig te houden om al dan niet een
regenjas aan te trekken. De wind komt nu duidelijk uit de zuidwestelijke
richting. Het zint me niet! Bij zo’n weer zou ik thuis nooit vertrekken
op fietstocht en toch is het ideaal fietsweer. Het is minder uitputtend dan een
zwoel viskeuze en moeilijk te ademen hete lucht. En wat anders dan fietsen kan
ik hier doen? In Faverolles-la-Campagne fiets ik langs fel lichtgroene
vlasvelden. De kleine blauwpaarse bloemetjes op de toppen van de lange bijna
bladloze stengels wiegen onophoudelijk in de wind. Op het kerkhof van
Collandres-Quicarnon ligt Célestine Panis, née Van den Driessche (1908-1988)
begraven. Is zij een Vlaamse of waren haar voorvaderen hier al? Ik zou het
willen vragen maar de straten van het dorp zijn verlaten en leeg. Het is
middag. In het volgende dorpje Fidelaire picknick ik op een stapeltje
autobanden. Ik heb gezelschap van een paard. Het is duidelijk dat het een
hengst is. Zo’n piston! Fidelaire, zoals ik het paard noem, laat zich niet
strelen. Was Vlaanderen maar zoals hier. Tweeënhalve kilometer loopt de route
door een bos. Frisse bosgeuren stijgen op uit de grond. Een kakofonisch uit
ritme geslagen vogelconcert klinkt alsnog harmonisch. Geen mens die deze
partituur kan schrijven. De weg naar schoonheid is makkelijk te vinden als wiskundige
patronen ten grondslag liggen en niet gedwarsboomd worden door chaos en
aritmie. Dag na dag fiets ik door mooiere streken. Het paradijs tegemoet?
Vandaag heb ik nog geen gesprek gehad. Al kan hij zelf niet praten, de GPS
zorgt voor het gesprek. Even voorbij Fidelaire flikkert een minuscuul klein
rechthoekje op het scherm. De laatste procenten batterijspanning zijn aan de
beurt. Oei? Ik heb geen flauw idee hoe ver ik hiermee nog kan rijden en ik wil
geen risico’s nemen. Een vrouw scheert haar haag en ik stop. Ik ben heel
zakelijk en doe haar een voorstel. Zij legt de GPS aan het stopcontact voor een
halfuur terwijl ik haar haag verder scheer. Ze kijkt ongelovig maar ze gaat
akkoord met het eerste. Ze heeft meer nood aan een babbel dan aan een haagscheerder.
Toch begin ik er aan. We vinden het allebei geestig. We zijn meteen beste
maatjes en haar halve leven vloeit over haar lippen. Georgette noemt ze. Ze is
al vele jaren weduwe, maar zolang ze kan, blijft ze de grote tuin onderhouden.
Ik zie mijn moeder voor me. De potager van haar man is nu pelouse. Vroeger
heeft ze prijzen gewonnen met haar bloementuin. Haar diploma’s hangen nu te
verkleuren aan eenzelfde tempo als waarmee het behang verkleurt. Haar dochter
zou willen dat ze naar een appartement verhuist. Dat onnozel wicht, denk ik.
Een bloemenvrouw als Georgette verwelkt tussen vier muren. La vie faut être la
peine d’être vecu. Zo denk ik er ook over en daarom ben ik vorige week op de
fiets gesprongen. In Neaufles-Auverny rijd ik over La Risle, een riviertje. Een
muffe geur stijgt op uit vochtige koolzaadvelden die hun dofgroene tinten
verruilen voor meer gerijpte kleuren. Indrukken dringen onophoudelijk mijn ogen
en oren, mijn neus en mijn huid binnen. Volle dozen met beelden, geluiden en
geuren worden de hele dag gestapeld in mijn hoofd en ’s nachts gesorteerd. Van
de beelden, geluiden en geuren die de nacht overleven kan ik nooit zeggen
waarom ze het gehaald hebben? Is het een dobbelspel in mijn hoofd, een
Freudiaanse analyse of zijn het wiskundige algoritmen die de selectie
doorvoeren? Om halfzes ’s avonds kom ik in mijn verblijf aan. Een huis met tuin
en naast het huis een gesloten hoog houten hek met er achterliggend een lange
bemoste grindweg door een bos. Naast het hek hangt een nieuw metalen bordje met
‘Moulin d’O’. Er is geen twijfel mogelijk. Hier is het. Het huis heeft een
eigen oprijlaan en het bordje staat duidelijk niet bij het huis, maar waar
staat mijn bed dan? Ik kan niets anders verzinnen dan aanbellen bij de buren.
De man die de deur opent, zegt dat de gîte in het bos ligt en vraagt of ik geen
telefoonnummer heb? Hij dus ook niet. Hij wil wel eens gaan kijken. Na een
tiental minuten komt een vrolijk lachende man in bevuilde kleren het hek openen
en stapt met mij door het bos. Hij is ooit naar Lyon gefietst, kom ik snel te
weten. De grindweg loopt naar een groot domein met meerdere gebouwen die wat
stijl betreft niet bij elkaar horen. Aan de rand van het riviertje waaraan het
domein grenst, staat het vroegere molengebouw. Er is geen waterrad meer en mijn
vragen wekken weinig interesse bij de man. Hij handelt nu zakelijk, toont de
kamer, geeft de sleutel en rekent contant af. Hij is haastig. Als er iets is, kan ik hem op het domein vinden. Na het douchen ga ik uitleg vragen over de
Wifi die het niet doet. Hij kijkt onwetend. Geen Wifi dus. Een half uur later
vertrekt hij met zijn witte poedel onder de arm en omdat ik toevallig op het
muurtje aan de rivier zit, steekt hij zijn hand op. “A tout à l’heure”. Hij
rijdt weg. Er zijn nu geen menselijke geluiden meer. Ik zou er blij om moeten
zijn. De ruisende bomen, de kwetterende vogels en het kwakkelende riviertje
verontrusten me. Ik begin deze idyllische plaats akelig te vinden. Het begint
door te dringen dat ik hier waarschijnlijk heel alleen ben. Komt de man nog
terug? In een grote schuur waarvan de poort openstaat, is een podium, staan
gestapelde stoelen, frigo’s, wasmachines. Op tafels liggen hopen ongewone
kleren en staan manden met serviezen. Het verste gebouw is een woning.
Vermoedelijk woont hier de man met zijn gezin. Waar zijn ze? Ik kijk door de
ramen en de inrichting maakt meteen duidelijk dat hier niemand woont. Ik slaap
in één van de vroegere rijhuizen die nu voor vakantiegangers ingericht zijn. De
gebouwtjes aan de overkant van het riviertje zijn duidelijk bewoond en
rommelig. Hier woont de man dus, maar zeker niet met een gezin. De deuren zijn
op slot. Het idee dat ik hier op dit grote domein de nacht alleen moet doorbrengen voelt niet prettig. Ik kijk er niet naar uit. Er is zelfs geen TV om me
wat gezelschap te houden. Ik stap door het bos naar de straat. De poort staat
open. De man heeft me uitgelegd hoe ik de poort morgen bij mijn vertrek moet
sluiten. Hij komt dus waarschijnlijk niet terug realiseer ik me nu pas.
Caugé |
Le Moulin d'O in Saint-Martin d’Ecublei |
14/06/2016:
Saint-Martin-d’Ecublei
– Saint-Sulpice-sur-Risle – L’Aigle – Ecorcei – Les Aspres – Bonnefoi –
Bonsmoulins – Soligny-la-Trappe – Bazoches-sur-Hoëne – Coulonges-sur-Sarthe –
Le Mêle-sur-Sarthe – Neuilly-le-Bisson – Semalé – Valframbert – Alençon. (75
km)
Het regent. Om 6
uur rijdt iemand het domein binnen. Even later hoor ik gestommel beneden. Ik ga
kijken. Mijn ontbijt staat klaar. In de kamer naast de ontbijtruimte vult een
vrouw een wasmachine. Ik zeg haar dat ik het niet fijn vind hier alleen in dit
onbekend domein te verblijven. Van een B&B mag ik toch iets anders
verwachten of niet? Terwijl ze verder werkt zegt ze zonder mij aan te kijken
dat het normaal is dat hier mensen alleen logeren. De eigenaar woont hier maar
’s nachts is hij er niet. Tijdens het weekend verblijven hier meestal groepen.
Dat vreemden binnen en buiten kunnen en dat ’s nachts de poort open staat,
vindt ze niet erg. Ik had me iets anders voorgesteld bij een chambres d’hôtes.
Met twee of drie hier verblijven was best leuk geweest, maar alleen vind ik het
stresserend. Het blijft regenen en het is koud. Ik neem een douche om mij te
verwarmen. Om 8 uur trek ik mijn waterdicht regenpak aan en vertrek. Voor het
eerst heb ik de regenoverschoenen aangetrokken die ik in Amiens gekocht heb. Ik
heb immers enkel een paar stevige sandalen mee en die kan ik nu droog houden.
Het regenpak is gemaakt van een soort elastisch plastiek en laat geen druppel
door. Tussen Le Mêle-sur-Sarthe en Valframbert ligt een bijna twintig kilometer
stuk oude spoorlijn omgevormd tot wandel- en fietspad. Ik fiets onder een
paraplu van over het jaagpad hangende boomkruinen en struiken en kom werkelijk
niemand tegen. Een paard is hier zeker gepasseerd. Het heeft wat achtergelaten
midden op het pad. Ook aan de zijkant ligt wat onder wit nat geweekt papier. Ik
ken maar één diersoort die zijn gat veegt na het schijten. Op zo’n verlaten en
met veel struiken omzoomd pad zo ik ook wel mijn broek laten zakken als het
hoognodig is. De laatste 10 kilometer tot Alençon regent het veel en moet ik mijn waterdicht regenpak noodgedwongen aanhouden. Het is inderdaad waterdicht, mijn zweet kan er niet uit. Ik word dus nat van mijzelf. Ik ontmoet een Frans koppel. Ze fietsen ‘La
Véloscénie’, een 450 km lange route van de Mont-Saint-Michel naar Parijs. (www.veloscenie.com ). In
Alençon zijn ze verloren gereden. Daardoor hebben ze veel tijd verloren. Ik
wijs naar mijn GPS als oplossing, maar daar trekt meneer zijn neus voor op. Hij
is fier met kaart en kompas te kunnen rijden, zoals een echte randonneur. Elk
definieert voor zichzelf wanneer hij zich randonneur wil noemen, denk ik.
Volgens mij ben je pas randonneur als je ook kampeert en je eigen stoofpotje
kookt. Ik omschrijf me liever als recreatief fietser. GPS, Wifi, hotels en
restaurants horen daar bij. Bovendien ben ik een slechte kaartlezer en bespaar
me veel ellende door mijn vriend de GPS. Ik wil vooral genieten van het
fietsen. Wat is het dwaas om het zichzelf op die leeftijd nog zo moeilijk te
maken? Uiteindelijk is hij toch verkeerd gereden. Zijn vrouw zegt nauwelijks
iets. Zou ze boos op hem geweest zijn omdat hij de weg niet vond in Alençon? De
stad bevalt me onmiddellijk. Ik zou niet meteen kunnen uitleggen waarom?
Misschien heeft de zon die door de wolken heen is gebroken er wel iets mee te
maken. Of misschien is het omdat de medewerkster van het ‘Office de Tourisme’
zo vriendelijk is geweest een hotel voor mij te regelen. ‘Hotel de Normandie’,
Rue Denis Papin, ligt in de buurt van het station. De combinatie van een geel
geschilderde bovenverdieping, een groen gelijkvloers en grote rode ramen bevalt
me. Een zevental dakkapellen maken het hoekpand tot een aantrekkelijk
gastenverblijf. Hotel de Normandie
BAR-TABAC-PMU-LOTO vermeldt een sierlijk geschilderd embleem boven de
deur. Op de kamer leg ik mijn duifje aan het elektriciteitsinfuus. Ooit zal elk
falend orgaan vervangen worden door een apparaatje. Misschien krijgen we er
extra zintuigen bij en kunnen we in het donker zien zoals katten, even gevoelig
ruiken als honden en ons perfect oriënteren zoals duiven. Voor de zekerheid
neem ik mijn paraplu mee de stad in. Vooraleer de restaurants opengaan heb ik
nog wel even de tijd om rond te neuzen. Het wordt een ‘tajine d’agneau’ in
restaurant ‘L’Oriental’.
Hotel de Normandie, Rue Denis Papin |
Basilique de Notre Dame, Alençon. |
15/06/2016: Het ‘petit
déjeuner’ is in het café dat bij het hotel hoort. Een ouder koppel ontbijt aan
een volgend tafeltje. Mevrouw maakt geniepig een kruisteken. De dag dat ik
geloof dat Jezus de zoon van God is en dat hij voor ons op het kruis gestorven
is, treed ik in het klooster. Dat moment waarop de religieuze gemeenschap dan
voor mij zorgt, komt maar niet. Intussen moet ik zelf koken en kuisen, wassen
en strijken. Voor mezelf zorgen is een zware last. Op weg naar het stadscentrum
wordt mijn aandacht getrokken door een wapperende vlag van ‘Sainte Thérèse de
Lisieux’. Ik bezoek haar geboortehuis. Ze was uitzonderlijk vroom en trad op
haar vijftiende in het klooster in Lisieux waar de familie op dat ogenblik
woonde. Ze stierf aan tuberculose op vierentwintigjarige leeftijd. Haar
autobiografie ‘Histoire d’une âme’ is populair en is in 40 talen vertaald.
Naast het geboortehuis is een kapel gebouwd. Het is bizar dat de muur tussen
het heiligdom en de slaapkamer van Louis en Zélie, de ouders van Thérèse is
weggenomen. Ik loop nog eens langs de Office de Tourisme om mijn volgende hotel
te boeken want de Wifi op het hotel doet het niet. Ik vraag meteen naar de
bezienswaardigheden van de stad. In de basilique de Notre Dame wordt het orgel
gerestaureerd. De gedemonteerde stukken liggen netjes geordend om opnieuw in
elkaar gepuzzeld te worden. Het zou ondeugend zijn twee ver uit elkaar liggende
orgelpijpen van plaats te wisselen. Hoe kan ik mijn hersenen beletten te denken
wat ze net gedacht hebben? Je weet nooit op voorhand wat je hersenen je aan
gedachten voorschotelen. Gelukkig staat er traliewerk voor zij die het
idee zouden willen uitvoeren. Na mijn ‘plat du jour’ in ‘Au Château’ bezoek ik
de bibliotheek, een aanrader. Er staat veel jong volk te wachten aan de deur
van de ‘Bibliothèque municipale’. Een oudere man, van wie ik dacht dat hij de
begeleider was, legt me uit dat leerlingen hier komen studeren voor hun volgende
examen bacalaureat. Gisteren hebben ze hun eerste examen gehad, bac philo zoals
hij het noemt. Als de deuren opengaan, drumt de hele meute naar binnen. Ze
installeren zich aan de lange zware houten tafels. De muren rondom de hoge
leeszaal vormen één grote met beeldhouwwerk versierde boekenkast, 9 schappen
hoog met duizenden oude boeken. Is er een betere plaats dan hier om een examen
geschiedenis voor te bereiden? Na een dutje in het hotel trek ik naar l’un des
plus beau villages de la France. Ik heb intussen al zoveel moois gezien in
Frankrijk dat ik waarschijnlijk niet met open mond in zwijm zal vallen. Saint
Céneri-le-Gérei ligt stroomopwaarts langs de Sarthe, die ook door Alençon
stroomt. Toeristische folders tonen steevast de alleenstaande 15de
eeuwse kapel van Saint Céneri te midden van een ruige weide. De romaanse kerk
is 400 jaar ouder en ligt boven op een steile flank naast de rivier.
Verschillende 19de eeuwse schilders verbleven in het dorp. Het is
vooral de bosrijke omgeving en de rivier die het dorp een idyllisch karakter
geven. Ik was niet echt onder de indruk, maar het tochtje van 30 km was het wel
waard.
Op weg naar Saint Céneri-le-Gérei |
Saint Céneri-le-Gérei |
Chapelle de Saint Céneri |
16/06/2016:
Alençon – Damigny – Cuissai – Saint-Nicolas-des-Bois – Livaie –
Saint-Elliers-les-Bois – Carrouges – Lignières-Orgères –Saint-Patrice-du-désert
– Bagnoles-de-l’Orne. (50 km)
Ik
ben verzot op ‘Compotée Pêches de Bonne Maman’, een heerlijk tussendoortje maar
enkel verkrijgbaar in supermarkten. De glazen bokalen met groenwit geruite
deksels kan ik later hergebruiken om zelfgemaakte vlierbessengelei te bewaren. Komende winter zullen bij het ontbijt de herinneringen aan deze fietsroute
ingegeven door de Bonne Maman pot zich vermengen met de blauwzwarte smaken van
de gelei. Met deze gedachte raas ik een helling af in Livaie. Met de bril tegen
de neus gedrukt om de tegenliggers in de lucht uit mijn ogen te houden en de
handen strak gespannen rond het stuur kriebelt het in mijn buik van de
snelheid. Kort na de middag ben ik in Carrouges. Ook al zitten mijn fietstassen
vol eten uit de Carrefour van Alençon, ik ga een ‘plat du jour’ eten in het
restaurant van Hotel du Nord. Kijk ik in een spiegel? Aan de andere kant van
het raam waar ik zit, plaatst een rossige jongeman met onvolgroeide baard zijn
fiets tegen de muur. Ik steek meteen mijn hand omhoog en krijg een glimlach
terug. Benedict is zijn naam, half zo jong als ik en van Lancaster. Op een
minder luxueuze manier dan ik, komt hij van Genua en fietst naar Cherbourg. Op
een nacht stond een ‘boar’ aan zijn tent. Ik kijk ongeloofwaardig omdat ik niet meteen begreep wat hij bedoelde en hij doet
het beest na. “You scare me. I would rather like to meet you in the dark instead of a real boar” is het
antwoord wat ik achteraf bedenk en had willen zeggen. Benedict is zes
maand leraar Engels geweest op Sardinië en zal het waarschijnlijk daarbij
laten. Wat de toekomst brengt, weet hij nog niet. Voor een wandeling tot het Château de Carrouges
heeft hij geen tijd. Ik had het best wel aangenaam gevonden, had Benedict me
vergezeld. Een heel andere gedachtestroom dan nu zou door mijn hoofd gevloeid
zijn. Met Benedict naast mij zou ik de lawaaierige kasteelgazonmaaimachine niet
gehoord hebben, terwijl ze nu opdringerig de donkerste gedachte in me losmaakt.
Honderdduizend maaimotoren op evenveel Vlaamse siertuingazons razen door mijn
hoofd terwijl niemand wat aan die siertuinen heeft. Met de oogst van een
moestuin zouden vaders de fierheid van hun gezin zijn. Dat was vroeger zo, toen
vrouwen een man nodig hadden om hun kroost in leven te houden. Vrouwen
vertrouwen nu meer op grootwarenhuizen en op de mannen die in Kenya boontjes voor hen plukken, dan op hun eigen mannen die wekelijks nutteloos het gazon afmaaien.
Het lawaai doodt hun oerinstincten en enerveert mij. Pas als ik het kasteel,
dat door korstmossen op zijn natuurstenen muren een met de omgeving
harmoniërende kleur heeft aangenomen, verlaat en aan mijn tafelgenoot
van deze middag terugdenk, leggen de mannen hun maaimachines in mijn hoofd
stil. Die dag heb ik nog een bijzondere ontmoeting in de buurt van
Saint-Patrice-du-Désert. Donkere wolken hebben zich krampachtig samengetrokken zodat het vrijwel zeker is dat het snel zal regenen. Ik stop aan een
nieuwgebouwde overdekte rustplaats met toilet en lavabo. Op de kleine
asfaltparking staan twee als mobilhome ingerichte camionetten met tussenin een
tafeltje en twee strandstoelen. De man en de vrouw kijken om. Ik stap meteen op
hen af en maak kennis met Marie-Annique en Guido. Ik hoef niet veel uitleg om
te zien dat de man verliefd is. Ze hebben elkaar gisteren per toeval ontmoet.
Twee bon vivant zeventigers in hun puberteit. Heel geestig. Zij is vijf jaar
geleden al liftend naar Brussel getrokken. Als hobby was ze straatmuzikant en
speelt enkele Franse liedjes op haar mondharmonica. Haar slappe hobbelige been-
en armspieren trillen mee. Ze heeft furore gemaakt met haar optreden en haar
verhalen in een spelprogramma op de Franse televisie. Haar dochter is pianiste
en heeft een eigen muziekschool. Dat is zowat alles wat ik onthouden heb over
Marie-Annique. Bagnoles-de-l’Orne is een kuuroord waar ik de grote chique iets
naderbij kom. Mijn tweesterrenhotel ‘Le Christol’ ligt in het grandioze
‘Quartier Belle-Epoque’ en is in dezelfde decoratieve stijl gebouwd als de
omringende landhuizen. Grote bomen en bloeiende struiken sieren de tuinen. Het
aanpalende ‘Forêt des Andaines’ komt tot aan het centrum. Moe gewandeld en
verzadigd van al dat moois lig ik om halftien op bed en kijk TV.
Johan en Benedict |
Le Château de Carrouges |
Marie-Annique in Saint-Patrice-du-Désert |
Hotel Le Christol in Bagnoles-de-l’Orne |
Bagnoles-de-l’Orne – Domfront –
Rouellé – Barenton – Notre-Dame-du-Touchet – Villechien –
Saint-Hilaire-du-Harcouët. (57 km)
Het ‘Forêt des
Andaines’ strekt zich uit tussen Bagnoles-de-l’Orne en het twintig kilometer
westelijk gelegen middeleeuwse stadje Domfront. Ik had dit parcours als een
ridder te paard willen afleggen met die andere rode ridder Benedict. Vele
kilometers fiets ik over verharde boswegen. Mijn aluminium-ros heeft geen
voorvorkvering. Daar gaat mijn ridderlijke droom. Grote stukken moet ik als een
middeleeuwse lijfeigene te voet afleggen wanneer puntige stenen, boomwortels en
modderpoelen het rijden onmogelijk maken. Zonder GPS had ik getwijfeld of ik
wel op de goede weg zat. Fietsen zonder de zekerheid de juiste richting te
volgen is psychisch ondraaglijk. De GPS geeft geen kick! Ik ben de gelukkigste
mens in heel het ‘Forêt des Andaines’. Was het maar waar dat alle auto’s in
paarden veranderden. Domfront zou iets geloofwaardiger zichzelf ‘Cité
Médiévale’ kunnen noemen. Vakwerkhuizen heb ik al genoeg gezien. Ik heb alleen
aandacht voor de église Saint-Julien in neo-Byzantijnse stijl. Ze doet me
denken aan de kerk van Hénin-Beaumont. Binnenin is de in gewapend beton
opgetrokken kerk overweldigend versierd met art-deco mozaïeken. Rechtover de
kerk is het vakwerkhuis ‘Au bar Normand’ geprangd tussen twee straatjes. Ik
bestel een ‘crêpe salée’. Voorbij Domfront moet ik verschillende kilometers de
drukke D907 volgen. De auto’s zoeven voorbij aan hogere snelheden dan
toegelaten. Het geeft een onprettig gevoel. Rijscholen zouden chauffeurs moeten
aanleren hun snelheid sterk te verlagen bij het naderen van een fietser die met
hen de rijweg deelt. Ik begrijp dat een snelheidsbeperking op een lange rechte
weg voor een chauffeur irritant is als je alleen op de weg rijdt. De snelheid
aanpassen als het nodig is, zou voldoende zijn. Er is een ander probleem dat me
meer begint te irriteren dan het autoverkeer. De ketting kraakt en de
noordwestenwind put me uit. Voorbij Villechien stap ik de hellingen te voet op.
Wandelend geniet ik meer van het landschap dan fietsend. Voorbijgangers hebben
me verzekerd dat er in Saint-Hilaire-du-Harcouët twee fietsenmakers zijn. De
grote winkel op de helse steenweg Rue de Mortain is nog open. De mecanicien
wijst op een kettingschakel die bijna doorbreekt. Hij zal ook de voor- en
achterband wisselen. De achterband is sterk afgesleten ook al heeft hij
evenveel kilometers gereden als de voorband. Morgenvoormiddag kan ik de fiets
ophalen. Ik zoek wat spullen die ik nodig heb bij elkaar, prop al de rest in de
andere fietstas die ik achterlaat. Te voet stap ik verder naar ‘Au soleil
d’Italie’. Het is ruim een half uur stappen langs de Rue de Mortain en de haaks
erop staande en even drukke steenweg Rue de la République die over gaat in de
Route d’Avranches. Een restaurant? Had ik geweten dat het een Italiaans
restaurant is, ik had niet gepicknickt onderweg. De chambres d’hôtes zoals de
eigenaar het noemt liggen achter het restaurant. Ik krijg een kleine nieuw
ingerichte studio ter beschikking met zit- en keukenhoek, aparte slaap- en
badkamer. De ongezellige omgeving heeft niets te bieden. Ik moet me een avond
bezig houden met verveling en TV.
de église Saint-Julien |
Saint-Hilaire-du-Harcouët –
Pontaubault – Bas Courtils – La Caserne – Mont Saint-Michel – Pontorson. (47
km)
Het verkeer dat
de stad binnentrekt, stagneert. De Rue de Mortain met de aan elkaar gesloten
rijhuizen wordt een gifgasstraat. Niet ademen. Ik moet er door. Veel
winkelruiten zijn getatoeëerd met een
wielrenner en ‘Tour de France 2016’ erop. De fietsmecanicien bevestigt
dat de Tour hier op 4 juli passeert tijdens de rit van Granville naar Angers.
“De Tour start aan de Mont Saint-Michel”, zegt hij me, terwijl hij een andere
klant bedient. “Daar wil ik vandaag naar toe”, reageer ik enthousiast. Er
kruist verderop in de straat een geasfalteerde oude-spoorlijn naar de Mont
Saint-Michel,informeert hij me. Dat blijkt achteraf de gouden tip van de dag te
zijn. De mecanicien heeft gedaan wat ik gevraagd heb en voegt eraan toe dat de
versnellingscassette achteraan versleten is. Verdorie, dat ik daar gisteren
zelf niet aan gedacht heb en nog eens verdorie omdat de mecanicien het gisteren
niet nagekeken heeft zodat ik de versnellingscassette mee kon laten vervangen.
Zo kan ik mijn Tour niet winnen! Ik denk niet na en neem geen beslissing. Ik
betaal waardoor ik zonder het te weten besloten heb dat ik het voorlopig zo zal
laten. Na enkele kilometers slaat de ketting een eerste keer over de tandjes
heen. Hoe kan dit nu? De oude ketting bleef netjes in de tandjes haken, ook al
was ze versleten en bijna afgesprongen. Ach, waarom heb ik de
versnellingscassette dan toch niet laten vervangen? Ik had hooguit één uur
verloren. Ik fiets intussen op de geasfalteerde oude-spoorlijn die in
Saint-Hilaire-du-Harcouët passeert en naar Pontaubault loopt. Ik ben niet de
enige met fietspech. Een jongeman dicht vakkundig zijn lekke band terwijl zijn
vriendin dromerig toekijkt. Het zijn wildkampeerders die net hun tent opgebroken hebben. Waar Ludwig en Agette vandaan komen, weet ik niet meer. Ze
fietsen ook naar de berg van de heilige Michaël en daarna naar Avranches waar
ze de trein huiswaarts zullen nemen. Tijdens één van mijn korte drink- en snoeppauzes stapt een oudere vrouw mij met een flink tempo voorbij. Seconden
later realiseer ik me dat ze niet alleen was toen ik haar eerder voorbij
fietste. In de verte zie ik enkel het neergebogen hoofd van haar witharige man
tussen de struiken. De afstand tussen de man en de vrouw wordt steeds groter.
Wanneer ik haar wat later weer voorbij rijd, kan ik het niet laten. “N’oubliez
pas vôtre mari.”. Ze lacht en zegt iets
terug. Ik meen begrepen te hebben dat hij wel zal komen. Och, de arme man moet
dan nog harder doorstappen om haar te kunnen inhalen. Kan ze nu echt niet
wachten op hem? Weet ze dan niet dat, dat gigantische ding waar ze vroeger
zoveel plezier aan heeft beleefd, op oudere leeftijd wel eens kan krimpen tot een
speldenknop die moet gemasseerd worden om tot voorbij de ijzeren tandjes van de
ritssluiting te geraken. Honderden meters zal de man moeten inhalen om dan uitgeput
en zwijgend zijn plaats naast haar opnieuw in te nemen. Voorbij Pontaubault
gaat het verder westwaarts langs C-wegen. De landbouwgrond is hier zanderig
grijs. De noordwestenwind waait krachtiger dan gisteren. Heeft de nabijheid van
de zee er wat mee te maken? Op vier kilometer vogelvlucht van de berg, kan ik
tijdens mijn middagmaal in L’Archange langs de D275 al genieten van het
uitzicht op de beroemde Mont Saint-Michel. Ik denk daarbij terug aan St.
Michaels Mount in Cornwall bij Penzance. Dit is nog een echt getijdeneiland dat
bij hoogtij volledig omringd is door water. De Mont Saint-Michel heeft zijn
status van getijdeneiland enigszins verloren nu het door een brug permanent
verbonden is met het vasteland. Zal ik daar ook een kasteel aantreffen bewoond
door een koppel porseleinen Staffordshire hondjes? Ik kan mijn bagage veilig
achterlaten aan de receptie van een hotel in het dorpje La Caserne. Van daar ga
ik, zoals vele anderen, te voet naar de berg. Ik wurm me door de overvolle
souvenirstraat. Honderden kilo’s brol worden hierheen gesleept om terug
meegenomen en verspreid te worden door de toeristen. Enkele treden hogerop is
het rustiger in de kleine kerk Saint-Pierre en het achterliggende kerkhofje.
Nog hoger treed ik de 13de eeuwse abdij binnen en ben sterk onder de
indruk van het gigantische bouwwerk. Het is behoorlijk uitputtend om mezelf
naar boven te slepen. Maar de middeleeuwers hadden er wat op gevonden om al hun
spullen naar boven te halen. In de abdij is een groot houten rad gemonteerd.
Het is te groot om door een hond in beweging gebracht te worden en het idee dat
er mensen in het rad stapten of liepen doet me even schrikken. Mensonwaardig
denk ik eerst, maar misschien is stappen in zo’n groot rad minder vermoeiend
dan lopen op een fitnessband. Of het mensonwaardig is, hangt er van af of je er
zelf voor kiest of er toe gedwongen wordt. Het allermooiste van de abdij is het
‘cloître’ met de rijen dubbele zuiltjes die de bogen ondersteunen. Zijn de
mensen die de zuiltjes en het prachtige beeldhouwwerk gemaakt hebben eerlijk
betaald of zijn ze tot arbeid gedwongen geweest? De geschiedenis herhaalt zich
op een andere manier. Zorgeloos trekken duizenden zuiltjesbezoekers, net als
ik, elke morgen hun kledij aan die ver van hier door kinderarbeid en uitbuiting
gemaakt is. Het is 18h uur als ik mijn bagage op de fiets monteer en picknick.
Het is nog 8 kilometer landinwaarts fietsen tot Pontorson langs de
gekanaliseerde rivier Couesnon.‘Le XIV’ in de Rue du docteur Tizon, is zowel
een hotel, als restaurant en café. Elk hotel verrast op een andere manier. Men
laat je alleen achter op een verlaten domein, of de houten vloeren kraken
luidruchtig of er is geen toilet op de kamer. Ik heb toen ’s nachts
gemakzuchtig in de lavabo geplast. De verrassing voor vanavond had ik net zo
min kunnen bedenken als alle voorgaande. Op de stoep staat een klein podium met
de nodige muziekinstrumenten. Bovendien krijg ik de kamer met het venster net
boven het podium.’s Avonds barst de hel los. Ik lig op bed, kijk TV en zoek op
internet meer informatie over de Mont Saint-Michel. Ik doe mijn best het
feestlawaai uit mijn hoofd te houden. De meest intrigerende en oudste ruimte
van de Mont Saint-Michel is ‘La chapelle de Notre-Dame-sous-Terre’, die zich
onder het schip van de romaanse abdijkerk bevindt. Daar bevinden zich ook de
resten van het gebedshuis dat in 709 door de bisschop van Avranches, de Heilige
Aubert, werd ingewijd. Ik weet niet eens of ik in deze ruimte ben
binnengeweest. Deze onzekerheid zet zich nog dezelfde avond om in een verlangen
naar de abdij terug te keren. Rond middernacht ben ik zo moe dat ik denk te zullen
slapen, zet de TV en de smartphone af, en doe de lichten uit. De populaire
Franse en Engelse meezingers dringen zo hard in me door dat mijn hart haar
rustig ritme dreigt te verliezen. Ik hou het niet uit en moet het bed uit. Er
zit niets anders op dan op het terras te gaan zitten. Een halfdronken publiek
amuseert zich grandioos. Het alcoholgehalte in het bloed van de feestvierders
is hoog genoeg voor een vlotte conversatie. “C’est la fête de la musique”,
krijg ik te horen van een jonge twintiger, die zijn stem forceert om boven de
zingende meute verstaanbaar te zijn. Volgens hem zijn er nu in heel Frankrijk
muziekoptredens. Van zodra men hoort dat je niet Franstalig bent schakelt een
fransman over op Engels. Ik zeg hem dat ik enkel Vlaams en Frans spreek. De
muziek houdt om één uur op en de meeste gasten vertrekken. Niet iedereen, en
dan wel de luidruchtigsten blijven zitten of hangen. Het is twee uur als ik ga
slapen.
19/06/2016: Ik word wakker
van kindergestommel op de verdieping boven me. Als de rust terugkeert, val ik
opnieuw in slaap. Waarschijnlijk ben ik de laatste die voor het ontbijt
verschijnt. Het café is tot restaurant omgetoverd. Van de zwijnenstal die het
gisterenavond was, is niets meer te merken. Terwijl anderen hun aperitief
nemen, wordt er in mijn hoofd druk geredeneerd. Het dorp Pontorson heeft niet
veel te bieden. Opnieuw naar de Mont Saint-Michel gaan, vind ik ondanks de
mythische aantrekking van de Dame-sous-Terre, een herhaling niet waard. Ik neem het advies van gisterenavond in overweging
om naar Dol-de-Bretagne te reizen. In het vlakbij gelegen treinstation kom ik
tot de verrassing dat er pas om 16h een trein naar mijn bestemming vertrekt.
Met de fiets? Heen en terug is het 40 km wat teveel is voor een rustdag. Ik heb
ruim tijd om een wandeling door Pontorson te maken. Een jonge man in fietstenue
sleutelt aan zijn fiets. Hij is in Toulouse vertrokken. Ons gesprek gaat over
slijtage. Dat een achterband veel sneller slijt dan een voorband heb ik zelf
ondervonden. Het gewicht van de fietser en de bagage zorgen voor meer wrijving
en dus meer slijtage. De jongeman sleurt een goed beladen fietskar met zich
mee. De band van het karrenwiel slijt nog sneller omdat het kleiner is en meer
omwentelingen doet. Daar had ik nog niet aan gedacht. Hoeveel ton rubber zou er
in het milieu terecht komen door slijtage van auto- vrachtwagen- moto- en
fietsbanden? Ik zou de schoenzolen bijna vergeten! Misschien uit verveling of
omdat ik niets anders kon bedenken om de resterende tijd door te brengen, laat
ik me verleiden tot een crêpe salée. Voor ik de trein neem ga ik mijn
fototoestel ophalen in het hotel. Op het terras zitten een tiental twintigers.
Sommigen herken ik van gisteren. Paul, met wie ik gisteren de avond afsloot, is
er ook bij. Ze herkennen me. Ik ben niet stoer genoeg om op hen af te stappen
en ze één voor één de hand te schudden. Ik glip het hotel binnen. Als ik wat
later terug buiten kom, roept één van hen mij tot bij hem. Ik ga op het
voorstel in. Hij komt tegen me aan staan en slaat zijn arm om mijn schouders
heen. Normaal gezien zou ik dit als aangenaam moeten ervaren, maar dat is het
niet. Ik weet niet wat hij van plan is. Hij kijkt naar mijn hoofd en zegt dat
we familie zijn. Ik vind van niet. De anderen die zijn show volgen, lachen.
Zijn kortgeschoren haren hebben een mix van kleuren waarvan sommige wat rossig.
Zijn rossige stoppelbaard en zijn bleke met sproeten bedekte huid zijn het enige wat
hij gemeen heeft met roodharigen. Voor hem was dit voldoende om zijn arm rond
mij te slaan. Misschien was het zijn wens en de allereerste keer in zijn leven
dat hij een roodharige kon aanraken, zoals het in Amiens voor mij de
allereerste keer was dat ik met een zwarte gepraat heb en haar bij het afscheid
gekust heb. Die kus van hem moet ik nog krijgen. Hij laat los als ik zeg dat ik
gehaast ben om mijn trein te halen. Nog steeds bevangen door het ongemakkelijk
gevoel van zijn arm om me heen, slaag ik er niet in op een fatsoenlijke manier
afscheid te nemen. Ook niet van Paul, ik negeer hem zelfs. Ik steek pas mijn
hand op naar iedereen als ik al bijna aan de overkant van de straat ben. De
treinrit duurt twintig minuten. Een jonge hond doet zijn behoefte op het
gangpad. We moeten een ondraaglijke lucht inademen. Een jonge vrouw kuist het
boeltje op, verontschuldigt zich uitgebreid. Met een glimlach parfumeert ze de
opgekuiste plek. Grappig. Iedereen lacht goedkeurend terug. Dol-de-Bretagne ligt in het departement Ille-et-Vilaine. Ook hier
middeleeuwse vakwerkhuizen, zoals het Grisardière en het Maison des Petits Palets
uit de 12de eeuw. De barokke orgelmuziek in de gotische kathedraal
Saint-Samson en zijn hoogoprijzende pilaren en muren zijn
overweldigend. De gevoelens die ik daarbij heb zijn verwarrend. Was het niet de
bedoeling dat het van bovenuit invallende licht, de mens doet opkijken naar de
hemel? Dat de slanke hoge pilaren de weg wijzen naar de hemel? Als ik naar
boven kijk, voel ik me klein en nederig, misschien wel vernederd? En hoe voelde
de middeleeuwer zich die deze kathedraal gebouwd heeft? Verwekten deze
gigantische en gedecoreerde bouwwerken religieus geloof? Zou geloof makkelijker
groeien en bloeien in een maatschappij met een kleine superrijke elite en een
grote massa armen? Is het de grotere gelijkheid in onze welvarende naoorlogse
maatschappij die het geloof aan betekenis doet verliezen? Ik raak er niet uit. Het museum
‘Médiévalys’ dat op interactieve wijze uitlegt hoe kathedralen gebouwd worden,
heb ik niet bezocht. Voor het museum staat een ‘grue médiévale’. Deze
middeleeuwse houten hijskraan heeft een groot rad waarin één of twee personen
stapten om lasten te hijsen bij het bouwen van de kathedraal. In aanpalende
gebouwen zijn er fototentoonstellingen. Enkele zwart-wit foto’s herinneren me
aan vroegere fietsroutes. De merkwaardige 12de eeuwse romaanse
‘basilique de Saint-Just de Valcabrère’ heb ik in 2006 bezocht tijdens de
fietstocht van Luxemburg naar de Middellandse Zee en vervolgens naar de
Atlantische Oceaan langs de Pyreneeën. De basiliek werd gedeeltelijk gebouwd
met stenen van de vervallen Romeinse stad Lugdunum Convenarium. Op een andere
zwart-wit foto herken ik het ‘Cruz de ferro’, een simpel ijzeren kruis op het
hoogste punt van de route naar Santiago-de-Compostella. In de zomer van 2001
heb ik samen met Boudewijn deze 2400 km lange rit gefietst. Van de 20 km lange klim
naar ‘Cruz de ferro’ herinner ik me niet veel meer. Het stadje Le Puy-en-Velay
dat in 2007 op mijn fietsroute naar Figueres lag, herinner ik me wel nog of
zijn het de foto’s die ik me herinner? De duizend jaar oude ‘Chapelle
Saint-Michel d’Aiguilhe’ op een vulkanische puntrots is bereikbaar na een klim
van 270 treden. Deze fietsrit naar de kust van Bretagne is een zondagse uitstap
in vergelijking met de vroegere fietstochten. En wat een unieke en onvergetelijke
ervaring moet het zijn om de wereld rond te fietsen. Dit avontuurlijke idee
heeft nooit tot mijn dromen behoord. Langs de ‘Promenade des Douves Jules
Revert’ hangen nog meer foto’s. Unieke portretten van mensen uit
woestijngebieden, gekleed in traditionele klederdracht. Een mens zolang aankijken
zou zowel voor mij als voor hem gênant zijn. De foto maakt het makkelijker de
gezichten aandachtig en indringend te bekijken en het vreemde vertrouwder te
maken. De globalisering verdringt stilaan deze unieke beelden tot iedereen in
T-shirt en jeans rondloopt. Onze vroegere streekgebonden klederdrachten zijn
ook door globalisering teruggedrongen tot in de musea en enkel nog te zien bij
folkloristische activiteiten. Op een terrasje in de Rue des Stuarts kan ik
ontspannen. De volgende uren zie ik geen problemen en de ober van het hotel
heeft mij verzekerd dat er geen nachtlawaai meer zal zijn.
Middeleeuwse hijskraan in Dol-de-Bretagne |
Dol-de-Bretagne |
Pontorson – Aucey-la-Plaine –
Sacey – Montours – Coglès – Saint-Germain-en-Coglès – Lécousse – Fougères.
De hotelbaas
rekent als verontschuldiging voor het feestlawaai het ontbijt niet aan. Ik
betaal 100 euro. “De hele dag regen”, voegt hij, er zich daarvoor ook
verontschuldigend aan toe. Het voorbije weekend was mooi geweest en tot nu toe
heb ik nog maar nauwelijks regen gehad in vergelijking met wat er in Vlaanderen
al gevallen is. Ik trek mijn volledige regenpak aan voor de komende 40 km naar
Fougères, waar de Tour de France passeert op 4 juli. De drukke weg die de GPS
gekozen heeft zie ik niet zitten. Ik vink ‘Avoid main roads’ aan en meteen
stuurt de GPS mij van de grote weg af. Het regent hard. Beken en rivieren
verslikken zich in het gecollecteerde water van daken en straten. De regen tokkelt in een aanhoudend repetitief
ritme op mijn kap. De krachtige westenwind doet Normandië en Bretagne ruisen.
De bomen hebben het lastig om hun bladeren vast te houden. Zo lijkt het althans
als het moeite kost om vooruit te geraken. Het is koud en ongezellig fietsen.
Het is een dag waarop ik liever thuis zou zijn en dromen van beter weer. Het
regenpak is waterdicht. Ik word nat van het zweet. Tijdens de ‘plat du jour’ in
Montours geraak ik niet opgedroogd en trek het regenpak terug over mijn natte
kleren. Nog 17 km, nog anderhalf uur. Praat met de bomen om de regen te
vergeten. Bedenk een gedachte die nog nooit iemand gedacht heeft. Denk dat de
regen je nooit nat kan maken, dat de regen niet door je huid kan. Ik voer
fictieve gesprekken met mijn naasten, levenden en doden. Ik hoor ze zeggen wat
ik denk dat ze zouden zeggen als ik werkelijk met hen zou praten. Als ik de
GPS-kaart foutief interpreteer, dan zou mijn vader zeggen dat ik het verschil
tussen links en rechts niet ken. Dat ik een hele dag door de regen fiets,
daarvan zou mijn moeder zeggen: “Als je het zou moeten doen, dan zou je niet
willen.” “Regen? Wat maakt het uit?”, is
wat ik denk als ik in Hotel Flaubert in de Rue Gustave Flaubert aankom. Alle
natte kleren hang ik aan kapstokken, aan de luster, aan de gordijnrail, aan de
doucherail,….Dan kruip ik in bed en slaap anderhalf uur. Het motregent als ik
daarna de veelbelovende stad onvoorbereid intrek. Op zijn minst moet ik een
kerk en een rivier terugvinden. Elke stad is er mee vergroeid. Fougères heeft
bovendien een uitgestrekt middeleeuws kasteel. Vermoedelijk zal ik nog wel
enkele vakwerkhuizen aantreffen. Dolend door het labyrint van straten, typerend
voor elke organisch gegroeide stad stoot ik op een infobord ‘La Résidence Henri
Rebuffé’. Ik kijk omhoog. Een sympathiek art-deco gebouw uit 1927, de vroegere
schoenenfabriek ‘Usine Morel et Gaté’ en nu ingericht als residentie voor
bejaarden. Ik ontdek de druilerige vallei van het riviertje Nançon. De vallei
beneden aan de stadsmuur is ingericht als park en tuin, en leidt naar het
gigantische kasteel op een oppervlakte van twee hectaren. Het is te laat voor
een bezoek. Het kasteel heeft vier waterraden. Dat ontdek ik pas ’s avonds in
het hotel op internet. Op enkele stappen van het kasteel is het natuur- en
waterrecreatiegebied ‘La Carrière du Rocher Coupé’. Een wandelaar met hond legt
uit waar ik het mooiste uitzicht heb over de vroegere steengroeve met
loodrechte rotswanden. De regen ontneemt me de goesting op meer ontdekkingen en
ik keer terug, maar niet zonder de namen van de kerken: église Saint-Sulpice in
de benedenstad en église Saint-Léonard in de bovenstad.
Château de Fougères |
Fougères – Romagné – La Chapelle-Saint-Aubert –Saint-Jean-sur-Couesnon –
Saint-Aubin-du-Cormier – La Bouëxière – Thorigné-Fouillard – Cesson-Sévigné –
Chantepie. (60
km)
Mijn
drie elektronische hulpjes zijn paraat. De ene toont de weg, de andere maakt
een beeldverslag en de derde reserveert de overnachtingen. Zonder technologie
is deze uitstap naar de kust van Bretagne voor mij onmogelijk. Sterker nog:
zonder technologie is mijn leven onmogelijk. In Saint-Jean-sur-Couesnon vaar ik
in gedachten mee naar de Mont Saint-Michel. Hoeveel kilometer kajakken op het
riviertje Couesnon? In het grotere dorp Saint-Aubin-du-Cormier staat een ruïne
van een middeleeuws kasteel in een verre staat van ontbinding zoals de dode kat
langs de weg bij de ruïne. Ze is waarschijnlijk aangereden door een auto en
daarna respectvol aan de kant gelegd door een geëmotioneerde chauffeur, in de
hoop dat de eigenaar haar vindt en op een fatsoenlijke manier zal begraven. Het
baasje is blijkbaar niet geweest en als hij nog komt zal hij haar niet meer
herkennen. Soms heb ik schrik zo langs de weg te eindigen. Iemand zal me vinden
en een week later zit ik onder de grond. Barbaars. De doden begraven is nog het
enige wat we gemeen hebben met de primitieve mens die, gekleed in dierenhuiden
en op wild jaagde, ook zijn doden begroef. Wij doen het alleen met wat meer
rituelen en in een mooie kist, maar in wezen doen we net hetzelfde. We doen
geen moeite om onze naasten te bewaren zoals de Egyptenaren het probeerden. Als
zij vandaag zouden leven dan zouden zij alle technologie aanwenden om elk
lichaam in een onvergankelijke staat te bewaren voor de reis naar het
hiernamaals. Hoe attent van die Egyptenaren, maar zinloos. Niets is voor de
eeuwigheid, alles voor het tijdelijke leert de astronomie ons. Ooit zal de zon
opzwellen als een rode reus en al haar planeten en de mensheid verzwelgen.
Vandaag is de zon nog mild en steunt ze het leven volop. Toch zet ik mijn pet
op en smeer mijn gezicht vol met anti-crème-brulée. Om halfzes kom ik aan in
Chantepie ‘Star Rennes Sud’, Rue du Bignon. De vorm en nog meer de inrichting
van het hotel verwijzen naar een boot in wit en marineblauw. Mijn boot is gestrand
in vroeger landelijk gebied tussen Rennes en het dorpje Chantepie, dat nu
veranderd is in een druk voorstedelijk gebied met bedrijven, kleine
ondernemingen en enkele hotels. Een industriële zone is niet meteen wat een
toerist zoekt. Gelukkig zijn vrije stukjes grond beplant met bomen. Ook rond
het hotel staan bomen. Aan de receptie vraag ik naar een fietsenmaker en een
restaurant in de buurt. Met de Decathlon en een pizzeria ben ik tevreden. In
heel het hotel ruikt het naar chloorwater. Buiten is een kuisploeg bezig de
groen beslagen muren van de boot chemisch te reinigen. Moet dit nu net vandaag?
Net zoals in alle voorgaande hotels kan ik mijn fiets binnen zetten. Meestal
mag hij de nacht doorbrengen in een voorraadkamer achter de receptie of in een poortgebouw
bij oudere hotels. ’s Avonds maak ik kennis met de kunstenaar Luke Newton die
leuke ideeën artistiek uitwerkt. Kleurpotloden verkleeft hij tot een
mitrailleur. Het is pas nu dat het mij opvalt dat de woorden knuts-elaar
en kunst-enaar enkel in lettervolgorde van elkaar verschillen. Wat is
kunst? Ik heb de man niet echt ontmoet, wel gezien op TV. Schokkend was de
TV-reportage over het vernietigen van niet verkochte stocks nieuwe kledij.
Binnen de spelregels van de massaproductie is het een volkomen logische
maatregel. Hoe absurd is deze wereld?
22/06/2016: Mijn bezoek
aan de hoofdstad van Bretagne moet ik tot na de middag uitstellen. De
fietsmecanicien heeft beloofd dat hij de versnellingscassette zal vervangen en
nieuwe remblokken plaatsen. Dat hij ook een nieuwe ketting voorziet, zint me
niet. De ketting is pas in Saint-Hilaire-du-Harcouët vervangen. Ik vind het
onverstandig een discussie in het Frans te beginnen met een ongeduldige gast en
laat hem begaan. Kort na de middag mag ik de fiets ophalen. Ik ben tevreden met
de remblokjes met rode zooltjes. Die Louboutin-schoentjes passen wel bij mijn
Koga en nu naar Rennes. Kerk en rivier zijn aanwezig. De verrassing is het
grote waterrad op een bypass van de rivier La Vilaine, verscholen in de Rue Dupont
des Loges. Hopelijk wordt het ooit gerestaureerd en mag het terug draaien. Het
stadscentrum ligt bezaaid met groene en bruine glasscherven. Heel vervelend als
ik het hoor kraken onder mijn wielen. Ik durf de fiets in deze onbekende grote
stad niet achterlaten en neem hem mee aan de hand. De neo-klassieke 19de
eeuwse kathedraal Saint-Pierre is aan de buitenzijde minder indrukwekkend dan
haar oudere gotische zussen in Amiens, Beauvais en Evreux. Binnenin is geen
vierkante centimeter onbeschilderd gebleven. Het goudkleurige doet het huis
schitteren als een feestelijke ruimte. Mijn fiets staat in het ruime portaal.
Als ik wil vertrekken, wil ik nog een keer de overdadige decoratie bekijken. De
toegangspoort staat wagenwijd open. Welke ondeugendheid mij aanspoort, weet ik
niet? Er zijn slechts enkele bezoekers in de kathedraal. Priesters of
toezichthouders heb ik niet gezien. Daar ga ik dan, al fietsend een rondje in
de kathedraal, tot vooraan en terug. Aan het pleintje aan de ‘Rue du Champ
Jacquet’ staan enkele hoge middeleeuwse vakwerkhuizen met verschillende verdiepingen
die de postkaartjes van Rennes sieren. Een ander bekend middeleeuws huis uit
1505, zoals een bordje aangeeft, is het Maison Ti-Koz met gevelbeeldjes,
gelegen in de Rue Saint-Guillaume. Op de ‘Place de la Mairie’ staan de 19de
eeuwse Opéra en het even oude Hôtel de Ville tegenover elkaar, gescheiden door
een groot kaal plein. ‘Le Parlemant de Bretagne’ staat op een plein waarvan de
omliggende even hoge gebouwen in een zelfde klassieke stijl gebouwd zijn. Ik
ben niet met een plan in de hand, op zoek gegaan naar alle bezienswaardigheden.
Het is plezieriger de stad willekeurig te doorkruisen. Na een paar uur
ronddwalen, kom ik in dezelfde straten, en krijg ik meer aandacht voor het
terrasje van ‘Bar L’Annexe’ in de middeleeuwse Rue Saint-Michel. Het is drukkend
warm. Er is regen op komst. De jazzmuziek maakt me slaperig. Een groepje
jongeren neemt ook plaats op het terras. Ik denk dat het klasgenoten van elkaar
zijn. Zouden de examens al gedaan zijn? Ik vraag ernaar. De zwarte jongeman,
het dichtst bij mij, legt uit dat ze elkaar eigenlijk niet kennen. Hij is van
Guadeloupe en is 20. Het meisje naast hem is van Toulouse. Ze doen hun ‘Tour de
France’. Om toegelaten te worden aan een ‘école de commerce’ nemen ze deel aan
toelatingsexamens in verschillende steden in de hoop ergens te slagen. Een
eerste regenbui houdt me nog een tijdje vast op het overdekte terras. Ik moet
nog een paar keer schuilen op weg naar het hotel.
23/06/2016:
Chantepie – Saint-Jacques-de-la-Lande – Goven – Plélan-le-Grand –
Saint-Malo-de-Beignon – Augan – Ploërmel. (90 km)
Elke zwarte wolk
die tot nu toe kwam opzetten heeft zich ingehouden. Dat is anders in
Pléhan-le-Grand. Al een paar kilometer kijk ik uit naar een overdekte plek om
te rusten. Als de eerste druppels vallen wordt het plots hoogdringend. Aan een
man in een tuin maak ik met enkele gebaren naar boven en naar het openstaande
schuurtje duidelijk dat ik wil schuilen terwijl ik al op weg ben naar mijn
schuiloord. Ik mag mee de woning in. Het is het geboortehuis van zijn vader dat
ze als tweede verblijfplaats gebruiken. Het is een klein volledig in
natuursteen opgetrokken huis met kleine ramen en te lage deur. Zo beland ik in
het verleden en de streekgeschiedenis. Gerard en Daniëlle zouden uitstekende
gidsen zijn. Van het verhaal dat er voor de Franse Revolutie in de streek al
een soort republiek bestond, vind ik ’s avonds weinig terug op internet. Aan de
‘République du Thélin’ wordt weinig aandacht besteed. Buiten vallen dikke
druppels recht uit de hemel. In wolkenland zijn er strikte regels. Zo is het de
witte donzige schaapwolkjes verboden ook maar één druppel water te laten
vallen. Ze doen dienst als parasolletjes om het zonlicht te milderen.
Daarentegen moet een stortbui kort en krachtig haar emmers uitgieten. De bui
boven het huis gebruikt kuipen. Gerard onderbreekt zelfs zijn verhaal om er
commentaar bij te geven. Hoe meer er nu uitvalt, hoe kleiner de kans dat ik
mijn regenpak nog moet uithalen vandaag. Het blijft bij die ene zwaar gespierde
regenbui. In Saint-Malo-de-Beignon is een winkel open. Ik heb plots honger en
dorst als ik quiche en heerlijke bio-fruitsappen in de toonbank zie staan. Een
groot stuk gaat de microgolfoven in. Zelfs bij dit zwoele weer heb ik zin in
iets warms. Het leeggoed en het kartonnetje krijgt de winkelierster al na 5
minuten terug. Is het niet bizar dat er halverwege een straat een slagboom
opduikt? Ik merk de openstaande slagboom op, als ik er daadwerkelijk passeer.
Ik kijk meteen vragend naar mijn GPS die zwijgt, dus fiets ik door. Ik mag me
dan wel afvragen waarom er een slagboom staat, de reflex om terug te keren en
de infoborden langs de weg goed te lezen heb ik niet. De gebouwen zijn allemaal
in een zelfde stijl, het gebied is parkachtig. Een bedrijventerrein is het niet.
Zolang de GPS niet protesteert is er niets aan de hand. Mijn alertheid wordt
pas echt gewekt als ik militairen zie. Waar ben ik? Niemand spreekt me aan. Een
jeep vol met jonge geüniformeerden rijdt voorbij. Een militair domein?
Onmogelijk dat ik hier zomaar kan fietsen. Een ongewoon pretpark? Zelfs dan zou
het tot het spel behoren om me tegen de grond te gooien, te fouilleren en te
arresteren. Niets gebeurt. Ben ik lucht geworden? Niemand die op het idee komt
dat ik beladen ben met twee sjakossen explosieven. Militairen,
jeeps, camions,... Ontgoocheld als onbestaande behandeld te worden, fiets ik
verder tot de weg onderbroken is door een bareel. Waarschuwingsborden en oranje
flikkerlichten. Ik sta midden een verlaten bosgebied met open plekken. Niemand
in de buurt. Champ de tir. Ik hou niet van spelletjes. Zelfs al zou ik durven,
ik kan niet onder, over of langs de versperring. Ik moet terug. De GPS
protesteert! Waar moet ik nu heen? Ik heb geen kaart en mijn vader heeft gezegd
dat ik het verschil tussen links en rechts niet ken en vaders hebben altijd
gelijk, ook al zijn ze al jaren dood. Ik keer terug tot ik een blauwe uniform
zie en spreek hem aan. Hij kijkt ongelovig als hij mijn verhaal hoort. Stonden
er dan geen militairen aan de ingang van het domein? Hij is hier voor een
opleiding als brandweerman en weet het zelf niet zo goed. Hij brengt me tot bij
een groep militairen. Één van hen komt naar ons toe en berispt mij. Als ik hem
wil duidelijk maken dat de GPS me naar hier gestuurd heeft dan herhaalt hij dat
de borden aangeven dat ik het terrein niet mag betreden. Eindelijk wat
avontuur. Ik vraag hem waarom het betreden van het militair domein door de GPS
toegestaan wordt? Om hem nog wat zenuwachtiger te maken vraag ik of terroristen
ook stoppen bij een bordje ‘verboden toegang’. Uiteindelijk word ik door een
vooroprijdende militair begeleid tot aan de uitgang. Wat een uitgestrekt
domein. Hij is zo vriendelijk me uit te leggen hoe ik om het militair domein
heen moet geraken. Al snel verlaat ik de grote drukke weg en raak verzeild in
een netwerk van kleine wegen. Het is een zenuwslopende tocht geworden waarbij
ik veel stop en twijfel, en opnieuw de weg vraag aan voorbijgangers. De GPS wil
me in oostelijke richting sturen. Waarschijnlijk goed bedoeld maar ik wil geen
omwegen meer en Ploërmel ligt volgens de weinig gedetailleerde kaart van
Frankrijk die ik bij me heb in westelijke richting. Een bord naar Ploërmel in
Augan op de D772 beëindigt mijn militair avontuur. Eindelijk ben ik zeker dat
elke gereden kilometer een nuttige kilometer is. Mijn kamer heet ‘Atelier’ en
ligt aan de achterkant van Hotel-Bar ‘Le Thy’ aan de Boulevard Foch. Nog voor
de kamerdeur opengaat, vraag ik of ik moet werken. De hoteluitbaatster lacht en
laat me binnen. De prachtigste en ruimste kamer die ik tot nu toe gehad heb! Op
een oude werkbank ligt een doos met potloden, een schilderspalet met
uitgeknepen verftubes en borstels. Op een schildersezel staat een blok
tekenpapier met een onafgewerkte tekening. Ook aan de muur hangt een collage
van tekeningen. Ik kan me niet voorstellen dat hotelgasten dit gemaakt hebben.
Ik zou eerder denken aan gerenommeerde schilders en tekenaars. Bij het raam
staat een antieke schoollessenaar waarbij de tafel met opbergbak en de bank één
geheel vormen. Eerst mijn huiswerk. Op googlemaps krijg ik inzicht hoe ik
gereden ben. Vrij simpel maar zonder kaart ben je nagenoeg blind. Het militair
domein is ingekleurd op google-maps. Ik schat de oppervlakte op ongeveer 25
km².
De kamer Atelier van het hotel Le Thy |
Ploërmel
– Guillac - Saint-Gobrien – Guégon – Saint-Jean-Brévelay – Colpo –
Bieuzy-Lanvaux – Pluvigner – Landévant. (75 km)
Yes or no?, is
zowat het eerste wat ik denk als ik de TV aanzet. Het is meteen duidelijk:
BREXIT! Overtuigend democratisch is het niet. 48% van de bevolking wil in de EU
blijven. Het verandert mijn dagplanning niet. Er is meer te bezichtigen in
Ploërmel dan ik dacht. Église Saint-Armel, Maison Bigarré,… en er zijn drie
kloosters. Het ‘Couvent des Carmélites’, later ‘Pensionnat du Sacré
Coeur’ is in 2006 vernield door een brand. Het ‘Couvent des Carmes’ heeft geen
religieuze functie meer. Op de binnenkoer van het ‘cloître’ is een mediatheek
gebouwd en de kerk heeft omwille van haar blauwe glasramen de naam ‘La Chapelle
Blue’ gekregen. Het ‘Couvent des Ursulines’ werd in 1824 gekocht door Broeder
Jean-Marie de la Mennais om er het moederhuis van de ‘Communauté des Frères’ in
onder te brengen. Op de binnenkoer staat onder een glazen kiosk het ‘Horloge
astronomique’. Het werd midden de 19de eeuw gebouwd door Frère
Bernardin. Het heeft 10 wijzerplaten aan de ene zijde en een planetarium aan de
andere zijde. De bibliotheekkamer van de stichter Jean-Marie de la
Mennais is te bezichtigen in het klooster. Er zijn nog 15 broeders. Ik maak een
praatje met één van hen, een gewezen leraar biologie die gewone kledij draagt
met een kruisje op zijn hemd. Terug in het café van Hotel ‘Le Thy’ boek ik via
internet mijn laatste hotel. Halverwege tussen Ploërmel en mijn eindbestemming
Plouhinec zijn er geen hotels, behalve een paar peperdure. Ik boek in het iets
verder gelegen Landévant. Op google-maps is de afstand ongeveer 70 km. Als ik
het adres ingeef op de GPS geeft hij 92 km aan. Dit kan toch niet!....... Een
ezel stoot zich soms twee keer aan dezelfde steen. Had ik gisteravond
gereserveerd, dan had ik geweten dat ik vroeger moest vertrekken. Het is nu
kort na de middag. Ik moet meteen vertrekken, wil ik aankomen voor het donkert.
Voorlopig is alles onder controle, als ik het maar rustig aanpak. Een tiental
kilometer fietsen en daarna een pauze nemen. Zo doe ik het al bijna drie weken.
Dan de volgende tien. Na dertig kilometer gaan de alarmsignalen aan het
flikkeren. Ik zit nochtans op schema, het weer is gunstig en het landschap
slechts licht heuvelachtig. Toch is mijn batterij op. In Saint-Jean-Brévelay ben ik uitgeput en moet ik rusten. Op de kleine
wegen is er amper verkeer. Ik vermoed dat het op de grotere wegen in deze
streek ook niet druk zal zijn. Het enige wat ik kan doen is: ‘Avoid main road’
afvinken bij de GPS-instellingen. Bingo. Het aantal nog te rijden kilometers
daalt spectaculair van 55 naar 35! Hopelijk zit er geen route nationale in het
nieuwe traject. Als ik het rustig aanpak, dan is dit haalbaar. Mijn noodplan om
onderweg te informeren naar een andere overnachting, houd ik voorlopig in mijn
achterhoofd. In de buurt van Bieuzy-Lanvaux mag ik een vijf kilometer lange
energiegunstige afdaling optekenen in mijn notitieboekje. Dit is echt een
meevaller. Ik arriveer voor negen uur ’s avonds op de Place George Cadoudal. Ik
zie geen hotel en als ik er naar vraag dan is er geen. Ik fiets wat verder maar
ik zie niets tot iemand me zegt dat 'La Bonne Etoile een chambre d’hôtes is. Hij wijst naar
een gewoon huis met het bijna onzichtbare vensteropschrift ‘La Bonne Etoile’.
De vrouw die de deur voor mij opent, neemt me mee naar een verborgen gebouw met
een zestal kamers die elk van buitenaf toegankelijk zijn. Voor ongezelligheid
geef ik een 10! Een douche, een bed en een TV. Meer heb ik niet nodig. De fiets
zet ik in de kamer. Voor het ontbijt mag ik morgen bij haar aankloppen.
Het Ursulinenklooster met het astronomisch uurwerk. |
Het astronomisch uurwerk |
Landévant – Nostang – Plouhinec.
Ik ga
op de koffie bij mijn buurvrouw, zo voelt het als ik aanklop. Op tafel staat
het typische Franse petit déjeuner: stokbrood, confituur en thee. Ze blijft bij
me aan tafel zitten. Ik heb tijd, veel tijd. Mijn eindbestemming Plouhinec is
20 kilometer verder. Ze stelt te veel vragen ineens, zodat ik plots niets meer
weet en mijn notitieboekje erbij haal. Ze redeneert alsof ik met de auto ben
wanneer ze op een kaart idyllische plekjes in de streek aanduidt die ik zeker
moet bezoeken. Als ik haar advies zou volgen, fiets ik vandaag meer dan 100 km.
Ik neem het haar niet kwalijk. Eerder op de reis gaven andere Fransen ook
interessante tips zonder rekening te houden dat ik met de fiets onderweg ben.
Vandaag wil ik eens verdwalen in tijd en ruimte, verloren rijden, zonder
kompas, smartphone, kaart of GPS, zomaar straat in, straat uit om ergens te
landen waar ik denk te willen zijn. Het lukt me aardig goed en ergens tussen
velden, gehuchtjes zonder naam, bossen en graslanden weet ik niet meer waar ik
ben. Hoelang kan ik het verdwaald gevoel verdragen zonder de GPS in te
schakelen? De zon verraadt de tijd en ik wil niet meer dan dertig kilometer
fietsen vandaag. Ik moet de GPS dus wel aanzetten. In de buurt van Nostang
ontdek ik een in natuursteen gebouwd bronputje met een mariabeeldje. Het water
stroomt als een heldere gedachte weg om een lange zin te vormen die in zee haar
einde bereikt. Erfgoed dat bij ons verloren is gegaan. Ik ken in de streek waar ik woon nog drie met
bakstenen gemetselde bronputjes. Één aan de rand van het Duivenbos in
Sint-Antelinks en één op de Gentse Steenweg op de grens tussen Grotenberge en
Godveerdegem. In Sint-Lievens-Esse is naast het bronputje een kapel ter ere van
de Heilige Livinus gebouwd. Echte bronnen zijn er nog nauwelijks in Vlaanderen.
Drassige weiden werden gedraineerd zodat het bronwater ondergronds wegstroomt.
Leidingwater heeft de nood om bronwater te putten overbodig gemaakt. Wanneer de
GPS aangeeft rechts de weg in te slaan, ben ik verrast. Er is geen
geasfalteerde zijweg, wel een smal met hoog gras begroeid pad. Zelf zou ik
nooit dit pad nemen, maar als de GPS het wil, dan doe ik dat maar. Vermoedelijk
kom ik een paar honderd meter verder opnieuw op een goed berijdbare weg, maar
dat gebeurt niet. Ik kom op een nauwelijks fietsbaar bospad terecht langs een
riviertje, ideaal voor wie met een mountainbike rijdt. Ik wandel ruim twee
kilometer door een idyllisch ruw oerbos.Bizar dat de GPS mij dit pad opstuurt alsof
hij weet dat het er vandaag niet meer toe doet, dat ik tijd heb om naar de
vogels te luisteren en op een houten brug over het water mijn
la-laitière-rijstpap op te lepelen. Het allermooiste is dat ik hier per toeval
ben, dat dit pad toevallig op mijn weg naar Plouhinec ligt. Toeval is misschien
wel het mooiste dat ons kan overkomen. Het bospad wordt breder daar waar een
mooi onderhouden mariagrot staat. Ik hoor ver weg vrolijke muziek. Hoe dichter
ik bij het feest kom, hoe meer kinderen ik hoor. Plots sta ik aan een
kleuterschool en zie vanop het hoger gelegen bospad het schoolfeest op de
speelplaats. Minutenlang geniet ik mee van muziek en dans. Het bos grenst aan
het dorpscentrum van Nostang. Aan de andere kant van het dorp ruik ik het zoute
water van de Goah Guillerm, een verre uitloper van de baai van Ethel. Nog 10
kilometer. Het aftellen begint. Mijn doel leek de voorbije weken onbereikbaar, alsof er geen doel was. Ik had het gevoel altijd onderweg te zullen
zijn. Als het eerste bordje met ‘Plouhinec’ opduikt, ben ik gelukkig dat ik
mijn bestemming bereikt heb maar tezelfdertijd ontneemt het bordje mij het
geluk onderweg te zijn. Ik ga niet meteen naar de gîte waar ik een week met
Dirk en Filip zal verblijven. Ze zijn nog met de auto onderweg. Ik fiets tot
het dorpscentrum. Aan de kerk is een gezellig hoekje. Een uithangbord ‘Crêpe
Bretonne’, een terrasje met twee metalen tafeltjes en stoeltjes, alles in
verschillende levendige kleuren geschilderd. Aan de deur van de meeneemcrêperie
bestel ik twee boekweitpannenkoeken met champignons, geitenkaas en tomaat. Een
goed doorbakken geur mengt zich met de buitenlucht. Aan het tafeltje eet ik de
pannenkoeken op terwijl ik in de waan leef dat ik morgen verder zal fietsen, op weg naar een onbekende bestemming en nooit meer
huiswaarts keer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten