Corpusculaire opbouw van de materie en chemische
reacties.
In de chemie leren we de
wereld van het onzichtbaar kleine kennen. Uit waarnemingen in ons dagelijks
leven en uit de resultaten van heel veel wetenschappelijke experimenten
ontstond in de loop van de voorbije eeuwen stap voor stap een model van de
materie dat al deze waarnemingen en experimentele resultaten kan verklaren. Dit
model noemen we het CORPUSCULAIRE
MODEL VAN DE MATERIE. Materie is
opgebouwd uit deeltjes (corpusculen, moleculen, ionen, elektronen, ........).
deze deeltjes zijn zo klein dat we ze niet kunnen zien. Inzicht in het
corpusculaire model en in chemische reacties vereist een minimum aan abstract
denken. Wat volgt is geen cursus maar een samenvatting van de belangrijkste
aspecten over de opbouw van materie, chemische reacties, het opstellen van de formule van binaire stoffen (stoffen bestaande uit twee elementen) en het opstellen van de formulevergelijking van een chemische reactie.
Corpusculen.
Waarnemingen: vaste stoffen kunnen smelten, stoffen kunnen
oplossen in vloeistoffen, vloeistoffen kunnen verdampen, mengsels van stoffen
kunnen gescheiden worden tot zuivere stoffen, ……
Verklaring: Al deze verschijnselen kunnen we enkel verklaren als we aannemen dat materie opgebouwd is uit deeltjes of corpusculen, die elkaar vasthouden en kunnen loskomen van elkaar.
Daaruit leiden we af dat: zuivere stoffen bestaan uit allemaal identieke corpusculen en mengsels van stoffen bestaan uit verschillende corpusculen. Het scheiden van een mengsel tot zuivere stoffen is dus het scheiden van de verschillende soorten corpusculen.
Bijvoorbeeld:
.1) Zuiver ethanol
(alcohol) is opgebouwd uit enkel ethanolmoleculen. Het is een zuivere stof en
kan niet meer gescheiden worden.
.2) Lossen we suiker op in
water dan komen de suikermoleculen los van elkaar en verspreiden zich tussen de
watermoleculen. Suikerwater is een mengsel van suiker opgelost in water, een
mengsel van suikermoleculen en watermoleculen. Suikerwater kan gescheiden
worden tot de zuivere stoffen water en suiker.
.3) Lucht is een gasmengsel
van verschillende stoffen, o.a. zuurstofgas, stikstofgas, koolstofdioxide, ...
en kan gescheiden worden tot de zuivere stoffen zuurstofgas, stikstofgas,
......
Intercorpusculaire aantrekking.
Waarnemingen:
bepaalde stoffen hebben een vaste vorm, andere zijn vloeibaar en nog andere
zijn gasvormig.
Verklaring: De aggregatietoestand van een stof (vast, vloeibaar, gas) kunnen we enkel verklaren als we aannemen dat de deeltjes elkaar kunnen vasthouden. In een vaste stof houden de deeltjes elkaar stevig vast en blijven ten opzichte van elkaar op dezelfde plaats zitten. In een vloeistof houden de deeltjes elkaar minder stevig vast en bewegen door elkaar. De vloeistof neemt de vorm van het recipiënt aan. In een gas houden de deeltjes elkaar nauwelijks of niet vast. Het gas neemt een zo groot mogelijk volume aan.
De aantrekking tussen de
deeltjes of de kracht waarmee de deeltjes elkaar vasthouden, noemen we de intercorpusculaire aantrekking.
Intercorpusculaire
ruimte.
Waarnemingen:
.a) gassen kunnen we
samendrukken.
.b) gieten we 50 ml zuiver ethanol samen met 50 ml zuiver
water, dan bekomen we een oplossing van 98 ml. .c) stoffen kunnen uitzetten bij
opwarming.
Verklaring: Er is nog ruimte tussen de corpusculen. Deze lege ruimte tussen de corpusculen noemen we intercorpusculaire ruimte. Bij het samendrukken van een gas gaan de corpusculen dichter bij elkaar zitten. In een mengsel van ethanol en water zitten de watermoleculen en de ethanolmoleculen dichter bij elkaar dan in de zuivere stoffen. In het mengsel is er 2 ml minder intercorpusculaire ruimte dan in de zuivere stoffen afzonderlijk.
Chemische reactie.
Een chemische reactie is
een proces waarbij stoffen worden vernietigd en nieuwe stoffen gevormd worden.
De meeste chemische reacties zijn zeer complex met vele stoffen tegelijkertijd
zoals het bakken van brood, het verkolen van hout, het brouwen van bier, ...... Wij beperken ons tot heel eenvoudige
chemische reacties. De reactie(vergelijking) kunnen we schrijven als een
woordvergelijking, vervolgens als een elementvergelijking en tenslotte als een
formulevergelijking. Voor de reactiepijl staan de stoffen die vernietigd
worden, na de pijl staan de gevormde stoffen.
Enkele eenvoudige voorbeelden:
.1) Bij het roesten worden
ijzer en zuurstofgas vernietigd en wordt er roest (ijzeroxide) gevormd.
Woordvergelijking: ijzer + zuurstofgas à roest.
.2) Bij het verbranden van hout worden er as en gassen gevormd.
Woordvergelijking: hout
+ zuurstofgas à as + gassen.
.3) Bij de fotosynthese wordt er glucose en zuurstofgas gevormd uit water en koolstofdioxide.
Woordvergelijking: water + koolstofdioxide à glucose + zuurstofgas.
.4) Keukenzout wordt gevormd na reactie van chloorgas met natrium.
Woordvergelijking: chloorgas + natrium à keukenzout of natriumchloride.
.5) Wanneer we water vernietigen door er een elektrische stroom door te sturen, worden er zuurstofgas en waterstofgas gevormd.
Woordvergelijking:
water à waterstofgas + zuurstofgas.
Enkele bijzondere
chemische reacties:
Analyse: is
een chemische reactie waarbij uit één stof meerdere andere stoffen gevormd
worden, zoals de elektrolyse van water (5). Een samengestelde stof kan
geanalyseerd worden, een enkelvoudige stof niet, (zie verder)
Synthese: is
een chemische reactie waarbij één stof gevormd wordt uit twee of meerdere
stoffen. Vb. (4).
Exotherme reactie: Een reactie waarbij warmte vrijkomt. Elk verbrandingsproces is een
exotherme reactie. Een verbranding is een reactie met zuurstofgas en met
vuurverschijnselen.
Endotherme reactie: een reactie waarbij warmte (hitte) nodig is om de reactie te laten
doorgaan. Bijvoorbeeld: de verkoling van hout is een chemische reactie waarbij houtskool
wordt gevormd door verhitten van hout. Er worden ook teer en brandbare gassen
gevormd.
Woordvergelijking: hout à houtskool + teer + brandbare gassen.
Opmerking: bij onvolledige
verbranding van hout wordt er ook houtskool en teer gevormd.
Atomen en elementen.
Uit experimenten leren we dat er
zuivere stoffen zijn zoals water,
keukenzout, suiker, ethanol, ........ die kunnen geanalyseerd worden tot
meerdere andere stoffen met compleet andere eigenschappen. Deze stoffen
noemen we samengestelde stoffen. Stoffen die niet meer kunnen geanalyseerd
worden tot nieuwe stoffen noemen we enkelvoudige
stoffen.
Belangrijke conclusie: Als je uit een zuivere stof (= stof opgebouwd uit identieke corpusculen) meerdere stoffen kunt vormen dan moet je aannemen dat de corpusculen van deze stof zijn opgebouwd uit nog kleinere verschillende deeltjes die door de chemische reactie van elkaar losgemaakt worden en zich binden tot nieuwe corpusculen. Deze kleinere deeltjes waaruit de corpusculen opgebouwd zijn noemen we atomen.
Dus bijgevolg zijn de corpusculen van een samengestelde stof uit meerdere atoomsoorten of elementen opgebouwd. Uit een enkelvoudige stof kunnen geen nieuwe stoffen gevormd worden, dus dan moeten de corpusculen van een enkelvoudige stof opgebouwd zijn uit 1 enkele atoomsoort.
In de natuur komen er 92
atoomsoorten of elementen voor. In principe zijn er evenveel enkelvoudige
stoffen als er elementen of atoomsoorten zijn. Er zijn enkele uitzonderingen.
Zo heeft het element zuurstof (symbool: O) twee enkelvoudige stoffen namelijk
zuurstofgas en ozon. Diamant, grafiet en actieve kool zijn de enkelvoudige
stoffen van het element koolstof (C).
Enkele eenvoudige voorbeelden:
.1) Uit experimenten blijkt
dat uit de zuivere stof waterstofgas door analyse geen nieuwe stoffen kunnen gevormd
worden. Waterstofgas is dus een enkelvoudige stof en de moleculen van
waterstofgas bestaan uit slechts één atoomsoort namelijk het element waterstof
(H). Andere zuivere stoffen waaruit geen nieuwe stoffen kunnen gevormd worden
door analyse zijn bijvoorbeeld: chloorgas, heliumgas, kopermetaal,
platinametaal, zwavel, .......
2) Zuiver water kan door elektrolyse (analyse met een elektrische stroom) omgezet worden in twee nieuwe stoffen, namelijk zuurstofgas en waterstofgas. Water is dus een samengestelde stof. Waterstofgas en zuurstofgas zijn enkelvoudige stoffen en dus zijn de moleculen opgebouwd uit één atoomsoort. Zuurstofgasmoleculen zijn opgebouwd uit het element zuurstof (O) en waterstofgasmoleculen zijn opgebouwd uit het element waterstof (H). Bijgevolg zijn watermoleculen opgebouwd uit de elementen zuurstof en waterstof.
Woordvergelijking: water à zuurstofgas + waterstofgas.
Elementvergelijking: (H,O)
à (O)
+ (H).
3) Laten we chloorgas (een giftig geelgroen gas) reageren met natrium (een zacht en zeer reactief metaal dat in olie bewaard wordt) dan wordt een nieuwe stof gevormd die we in de keuken gebruiken, namelijk keukenzout. Chloorgas en natriummetaal zijn enkelvoudige stoffen. Chloorgas is opgebouwd uit het element chloor (Cl) en natriummetaal uit het element natrium (Na). Dus zijn de corpusculen van keukenzout opgebouwd uit de elementen natrium en chloor.
Woordvergelijking: chloorgas + natrium à keukenzout.
Elementvergelijking: (Cl)
+ (Na) à (Na, Cl).
Chemische reactie: Een chemische reactie is een proces waarbij stoffen worden vernietigd en nieuwe stoffen gevormd worden. Het is een proces waarbij de atomen van de corpusculen van elkaar worden losgemaakt en zich herschikken tot nieuwe corpusculen. De atomen zelf worden niet vernietigd. Bij een chemische reactie gaan geen atomen verloren, ze worden enkel herschikt tot nieuwe corpusculen en dus tot nieuwe stoffen. De massa van de stoffen voor de reactie is dus gelijk aan de massa van de stoffen na de reactie. (Wet van Lavoisier).
Atoomsoorten (= elementen).
Analyse van samengestelde
stoffen leert ons dat de corpusculen zijn opgebouwd uit kleinere deeltjes,
namelijk atomen. In de natuur zijn er 92 atoomsoorten of elementen waaruit alle
stoffen zijn opgebouwd. Waarin verschillen de elementen van elkaar? Atomen zijn
op hun beurt ook opgebouwd uit kleinere deeltjes namelijk de atoomkern en
elektronen. De atoomkern is opgebouwd uit protonen en neutronen. (zie verder). Wanneer
atomen verschillen in atoomnummer (= aantal protonen in de atoomkern), dan
behoren ze tot een ander element. Vb. koolstof-atomen hebben in hun atoomkern 6
protonen. Zwavel-atomen hebben 16 protonen in hun kern. Elk element heeft een
symbool: vb. het element koper heeft als symbool Cu. Het symbool voor het
element koolstof is C, voor zwavel: S. De namen en symbolen van de elementen
vinden we terug in het periodiek systeem der elementen (= tabel van Mendelejev).
Metalen - niet-metalen en edelgassen.
Experiment: reactie
van enkelvoudige stoffen met zuurstofgas. (uitgezonderd de edelgassen die
chemisch inert zijn)
Vaststelling:
vorming van het oxide.
Enkele voorbeelden.
.1) verbranden van roet.
Woordvergelijking: roet + zuurstofgas à koolstofdioxide.
Elementvergelijking:
(C) +
(O) à (C,O)
.2) verbranden van
magnesiummetaal.
Woordvergelijking: magnesiummetaal + zuurstofgas à magnesiumoxide.
Elementvergelijking: (Mg)
+ (O) à (Mg,O)
Experiment:
we lossen het oxide op in water.
Vaststelling:
bepaalde oxiden reageren in water tot zure oplossingen en andere tot basische
oplossingen.
Verklaring:
er bestaan drie klassen elementen: metalen,
niet-metalen en edelgassen.
Een metaaloxide (Na2O,
K2O, MgO, CaO, Al2O3 .......) reageert met water tot een basische oplossing
Vergelijking:
(M, O) + H2O à basische oplossing.
Een niet-metaaloxide (B2O3,
CO2, SO2, SO3, SiO2, P2O5,
....) reageert met water tot een zure oplossing.
Vergelijking: (NM,
O) + H2O à zure
oplossing.
De elementen en dus ook de
enkelvoudige stoffen kunnen we opdelen in drie klassen: de edelgassen, de
metalen en de niet-metalen. Er zijn 6 edelgassen, een 12-tal niet-metalen en de
rest zijn metalen.
De edelgassen zijn: He, Ne, Ar, Kr, Xe en Rn. De corpusculen van
de enkelvoudige stoffen van de edelgassen zijn mono-atomisch. Voor een edelgas
is de formule van de stof = symbool van
het edelgaselement. De edelgassen zijn chemisch inert (= gaan geen bindingen
aan met andere elementen).
De 12 niet-metaal elementen
zijn: H, B, C, N, O, F, Si, P, S, Cl, Br en I
Belangrijkste eigenschappen van niet-metalen: De enkelvoudige stoffen zijn elektrisch niet geleidend. Het oxide van een niet-metaal vormt een zure oplossing. Sommige niet-metalen zijn gasvorming (waterstofgas, zuurstofgas, ....), andere zijn vloeibaar (dibroom) en nog andere zijn vast ( boor, silicium, grafiet, dijood, ...).
Belangrijkste eigenschappen van metalen: De enkelvoudige stoffen zijn elektrisch geleidend. Het oxide van een metaal, indien oplosbaar in water, vormt een basische oplossing. Metalen zijn vaste stoffen, met uitzondering van kwik (Hg) dat vloeibaar is.
De samengestelde stoffen op hun beurt worden ingedeeld in drie groepen. De corpusculen van samengestelde stoffen zijn opgebouwd uit twee of meerdere atoomsoorten.
.1) Zouten, (M, NM): zijn samengestelde stoffen uit metaal- en niet-metaalelementen.
Eigenschappen: vaste
stoffen. In oplossing of gesmolten zijn ze elektrisch geleidend. Ze zijn
opgebouwd uit ionen (zie verder). Voorbeelden: keukenzout (NaCl), roest (Fe2O3),
kalksteen (CaCO3), natriumhydroxide (NaOH)
.2) Niet-zouten (NM, NM): zijn samengestelde stoffen opgebouwd uit enkel niet-metaalelementen.
Eigenschappen: soms vast
(vb; suiker, polyethyleen, .....), soms vloeibaar (vb. water, ethanol, .....),
soms gasvorming (vb: methaan, koolstofdioxide, ..... ). Ze zijn opgebouwd uit
moleculen. (zie verder) Als zuivere stof zijn in niet elektrisch geleidend.
[Opmerking: Een oplossing van een niet-metaaloxide (vb: CO2, SO3,
SO2, P2O5, .....) is wel elektrisch
geleidend!]. Voorbeelden van niet-zouten: water (H2O), suiker (C6H12O6),
eiwit (C, H, O, N, S), propaangas (C3H8), .......
.3) Metaallegeringen (M,M): metaallegeringen zijn mengsels van verschillende metalen. Voorbeelden: brons (Cu, Sn), messing (Cu, Zn), soldeertin (Sn, Pb), ......
Ionen-moleculen.
Experiment:
meten van de elektrische geleidbaarheid van stoffen in vloeibare, vaste
toestand of in oplossing. Een stof of
een oplossing van een stof is elektrisch geleidend als er vrij
bewegende elektrisch geladen deeltjes aanwezig zijn.
Vaststellingen en conclusies:
-
Metalen zijn
in vaste toestand elektrisch geleidend. Ze bevatten dus vrij bewegende
elektrisch geladen deeltjes. De deeltjes die voor de elektrische geleiding
zorgen zijn elektronen (zie verder).
-
Zouten zijn
in vaste toestand niet elektrisch geleidend maar wel in gesmolten toestand en
in oplossing. Zouten zijn opgebouwd uit elektrisch geladen deeltjes die in
gesmolten toestand en in oplossing vrij kunnen bewegen. De deeltjes waaruit
zouten zijn opgebouwd noemen we ionen.
- Niet-zouten zijn niet elektrisch geleidend ook niet als in vloeibare toestand de deeltjes vrij bewegend zijn. De deeltjes waaruit niet-zouten zijn opgebouwd zijn elektrisch niet geladen en noemen we moleculen.
Atoombouw: kern (protonen en neutronen), en elektronen.
Enkele vaststellingen
·
Er zijn twee
soorten corpusculen: ionen en moleculen. We willen weten wat ionen elektrisch
geladen maakt en moleculen elektrisch neutraal?
·
Bij wrijving van
bepaalde stoffen worden deze stoffen elektrisch geladen: knetterende truien,
haar kammen, papiersnippers die aangetrokken worden door gewreven plasticstaaf,
bliksem, proef met elektriseermachine, ……..
·
Het ontstaan van
licht,…….
·
Metalen zijn
vaste stoffen en toch elektrisch geleidend. In een vaste stof bewegen de
corpusculen niet ten opzichte van elkaar. Een metaal is elektrisch geleidend en
moet dus beweegbare elektrisch geladen deeltjes bevatten.
Verklaring: deze vaststellingen en ook de resultaten van verschillende wetenschappelijke experimenten (bijvoorbeeld: proef van Thomson en van Rutherford, zie verder) kunnen we alleen maar verklaren als we aannemen dat er uiterst kleine elektrisch geladen deeltjes, elektronen genoemd, bestaan.
Experiment 1.
·
Proef van
Thomson met de fluorescentielamp. De
proef van Thomson leert dat stoffen hele kleine elektrisch geladen deeltjes
bevatten. Aangezien stoffen bestaan uit corpusculen en corpusculen opgebouwd
zijn uit atomen, moeten deze elektrisch geladen deeltjes afkomstig zijn van de
atomen. Deze elektrisch geladen deeltjes noemde hij elektronen.
De
elektrische verschijnselen zoals ze bij wrijving ontstaan kan men verklaren
door aan te nemen dat er uiterst kleine elektrisch negatief geladen deeltjes (
= elektronen) bestaan, die deel uitmaken van de atomen, en die gemakkelijk van
de ene stof naar de andere kunnen overgaan zonder dat die stof verandert.
Elektronen kunnen dus losgemaakt worden uit een atoom.
Thomson
bepaalde eveneens de massa en de lading van een elektron.
Experiment 2.
·
Proef van
Rutherford: Een dunne goudfolie wordt beschoten met a-deeltjes.
Vaststelling:
de meeste a-deeltjes gaan
ongehinderd door de folie. Sommige buigen af.
Verklaring:
Dat de a-deeltjes door de goudfolie dringen kan men verklaren
door aan te nemen dat bijna alle massa in het centrum van het atoom zit, en een
kern vormt. Aangezien de uiterst kleine elektronen, negatief geladen zijn en
deel uitmaken van een atoom, moet de kern positief geladen zijn.
Atoommodel van Rutherford.
De resultaten van voorgaande
experimenten, en nog vele andere hebben geleid tot een volgend atoommodel. Een
atoom is opgebouwd uit:
- een elektrisch positief geladen kern die
bijna alle massa van het atoom bezit.
-
rond de kern:
een aantal, uiterst kleine, elektrisch negatief geladen elektronen, die de
elektronenmantel vormen.
-
de kern
bestaat uit nog kleinere deeltjes: positief geladen protonen en elektrisch
neutrale neutronen (zie 5de
jaar secundair)
Een ion is een atoom of atoomgroep die 1 of meerdere elektronen opgenomen of afgestaan heeft. Een positief ion ontstaat door elektronen af te geven. Een negatief ion ontstaat door elektronen op te nemen.
Met dit model kunnen we nu voorgaande verschijnselen verklaren:
·
De elektrische
geleidbaarheid van metalen verklaren we als volgt. Een metaal is opgebouwd uit
positieve metaalionen, met tussen de metaalionen vrij bewegende elektronen.
Deze vrije tussen de metaalionen bewegende
elektronen zorgen voor de elektrische geleidbaarheid. De metaalionen
ontstaan uit metaalatomen door het afgeven van elektronen.
·
Bij een
knetterende pull: door wrijving geven de moleculen elektronen af van de pull
naar het hemd of omgekeerd, waardoor tijdelijk elektrisch geladen stoffen
ontstaan. Het knetteren is het terug ontladen van de stoffen.
·
Zouten zijn
M-NM-verbindingen opgebouwd uit positieve metaalionen en negatieve niet- metaalionen.
Bij reactie tussen een metaal (vb.
natriummetaal) en een niet-metaal (vb. chloorgas) zullen de metaalatomen
elektronen afgeven en positieve metaalionen vormen. De niet-metaalatomen nemen
de door de metaalatomen afgestane elektronen op en vormen negatieve
niet-metaalionen. De gevormde ionen vormen dan samen het zout (vb. NaCl)
Elementen -
protonen.
Waarin verschillen de
elementen van elkaar? We hebben gezien dat er 92 natuurlijke atoomsoorten zijn,
en dat een atoom opgebouwd is uit een kern (positief geladen protonen en
elektrisch neutrale neutronen) met daaromheen negatief geladen elektronen. Uit
(kern)proeven (zie 5de jaar) blijkt dat elementen van elkaar
verschillen door het aantal protonen in de kern. Vb. De kern van elk C-atoom
bevat 6 protonen, de kern van elk O-atoom bevat 8 protonen. Het
aantal protonen in de kern noemt men het atoomnummer.
In een atoom is het aantal elektronen gelijk aan het aantal protonen.
Wanneer een atoom elektronen opneemt dan wordt een negatief ion gevormd.
Wanneer een atoom
elektronen afstaat, dan wordt een positief ion gevormd.
Licht – atoommodel van Bohr.
Vaststellingen:
Sommige stoffen, meestal
enkelvoudige, die verhit worden zenden licht uit:
-ijzermetaal
dat verhit wordt begint te gloeien en straalt licht uit.
-het
verhitte metaal van gloeilampen zend licht uit.
-Het
oranje straatlicht natriumlampen ontstaat na verhitting van natrium en neon
-Het
licht uitgestraald door neonlampen, TL-lampen, buislampen,….
-De
kleurenpracht die ontstaat bij vuurwerk, …….
-vlamproeven.
Verklaring: Bohr verklaarde het ontstaan van licht als volgt. De elektronen in de mantel rond de atoomkern kunnen een verschillende energie(niveau) hebben. De elektronen kunnen veranderen van energie(niveau) door energie op te nemen, of door energie af te geven. Door atomen te verhitten nemen de elektronen energie op en “springen” naar een hoger energieniveau. Wanneer de elektronen naar een lager energieniveau “terugvallen” zenden de atomen de energie uit als licht.
Bohr analyseerde het
uitgezonden licht van verschillende elementen. Hij kon het unieke
lijnenspectrum van elk element alleen maar verklaren door aan te nemen dat de
elektronen rond de kern slechts welbepaalde energieën kunnen aannemen en op een
geordende manier rond de kern bewegen. De elektronen zijn rond de kern in
energieniveaus of schillen geordend. De schillen worden met een letter
aangeduid en kunnen een bepaald aantal elektronen hebben. De schil met de
laagste energiewaarde noemt men de K-schil en kan maximaal 2 elektronen
bevatten. De volgende schil is de L-schil met maximaal 8 elektronen.
De M-schil: maximaal 18
elektronen, De N-schil: maximaal 32 elektronen. De rangschikking van de
elektronen in schillen noemt men de elektronenconfiguratie.
De energie van het licht wordt bepaald door de kleur van het licht. Blauw licht heeft meer energie dan rood licht. De kleur van het uitgestraalde licht wordt dus bepaald door het energieverschil tussen de elektronenschillen.
Het periodiek systeem van de elementen.
De elementen kunnen geordend worden volgens de fysische en chemische eigenschappen van de overeenkomstige enkelvoudige stoffen. Mendelejev was de eerste die in 1869 erin slaagde om de toen gekende elementen te ordenen volgens stijgende atoommassa en overeenkomstige chemische eigenschappen van de enkelvoudige stoffen. Hij had geen kennis over de atoommodellen, die pas later werden ontwikkeld Op die manier deelde hij de elementen in groepen: vb. alkalimetalen, aardalkalimetalen, de halogenen, de edelgassen, ….
Pas veel later werd ontdekt o.a. door Thomson, Rutherford, Bohr,… dat de elementen ook van elkaar verschillen door hun bouw: het aantal protonen en elektronen. Bohr ontdekte dat de elektronen in schillen geordend (gestructureerd) waren. Wanneer men de elementen ordent volgens de elektronenconfiguratie, dan kwam men tot bijna dezelfde ordening van Mendelejev. Dit is een bewijs dat de chemische eigenschappen van een element bepaald worden door de elektronenconfiguratie van het element.
Opstellen van de reactievergelijking van een chemische reactie.
Om de reactievergelijking
van een chemische reactie op te stellen is het nodig een aantal spelregels te
volgen, die afgeleid zijn uit o.a. de wet van behoud van elementen.
Om de formules van
de bij de reactie betrokken stoffen (beginstoffen en gevormde
stoffen) op te stellen is het nodig minimaal het volgende te kennen:
.1) de elektronstipformule van de niet-metalen
.2) de monoatomische ionen van de niet-metalen
(meeratomige ionen: OH-
(hydroxide), de andere later).
.3) de ionen van de metalen.
.1) De elektronstipformule van de niet-metalen:
.2) De volgende NM-ionen: O2- (oxide), S2- (sulfide) F- (fluoride), Cl- (chloride), Br- (bromide).
.3) De volgende M-ionen: Li+, Na+, K+, Be2+, Mg2+, Ca2+, Al3+, Fe2+, Fe3+, Cu+, Cu2+, Zn2+, Pb2+, Pb4+, Ag+, Sn2+, Sn4+, Hg+, Hg2+. (van de andere metalen hoef je de ionen niet te kennen)
Stappenplan bij het opstellen van de reactievergelijking.
Stap 1: de woordvergelijking opstellen. We noteren de namen van de beginstoffen en de namen van de gevormde stoffen in een woordvergelijking. Welke stoffen gevormd worden bij de reactie leren we uit de identificatie van de gevormde stoffen en door toepassing van de wet van behoud van elementen.
Voorbeeld: Bij de
elektrolyse van water worden twee stoffen gevormd. Na identificatie blijken
deze stoffen waterstofgas en zuurstofgas te zijn =>
Woordvergelijking: water à waterstofgas + zuurstofgas.
Stap 2: de elementvergelijking opstellen. Elke stof is opgebouwd uit één of meerdere elementen. We vervangen de naam van de stof door de elementen die elke stof bevat.
Waterstofgas bevat het
element H, zuurstofgas het element O, dus water bevat de elementen H en O.
Elementvoorstelling: (H, O) à (H) + (O).
Stap 3: vervang de elementvoorstelling van elke stof door de formule. (zie hieronder opstellen formule van een stof). Voor de elektrolyse van water wordt dit:
H2O à H2 + O2.
Stap 4: juiste voorgetallen.
Om te voldoen aan de wet van behoud van massa (= wet van behoud van het
aantal atomen) moeten de juiste voorgetallen gezocht worden. In bovenstaande
vergelijking is er voor de reactie slechts 1 O-atoom en na de reactie zijn er 2
O-atomen. We plaatsen een 2 voor de formule van water zodat er ook voor de
reactie 2 O-atomen zijn. Daardoor zijn er voor de reactie nu 4 H-atomen en na
de reactie slechts 2. We plaatsen 2 voor de H2 molecule zodat
er na de reactie eveneens 4 H-atomen zijn. De reactievergelijking voor de
elektrolyse van water wordt uiteindelijk: 2 H2O à 2 H2 + O2.
Betekenis van een reactievergelijking.
Het is belangrijk een
reactievergelijking te kunnen lezen en te begrijpen.
Voorbeeld 1: 2 Na + Cl2 à 2 NaCl.
Betekenis: 2 natriumatomen reageren met 1 chloorgas molecule met vorming van 2 natriumchloride eenheden. Of ook: bij de reactie van natrium met chloorgas wordt er keukenzout gevormd.
Voorbeeld 2: H2 + Cl2 à 2 HCl
Betekenis: 1 waterstofgas molecule reageert met 1 chloorgas molecule met vorming van 2 waterstofchloride moleculen. Of ook: waterstofgas en chloorgas reageren met elkaar waarbij waterstofchloride gevormd wordt.
Voorbeeld 3: 2 Na
+ 2 H2O à H2 + 2
NaOH
Betekenis: 2 natriumatomen reageren met 2 water moleculen met vorming van 1 waterstofgas molecule en 2 natriumhydroxide eenheden. Of ook: natrium en water reageren met elkaar met vorming van waterstofgas en natriumhydroxide.
Opstellen van de formule van een stof.
Stap 1: noteer de elementen die de stof bevat.
Vb.
Methaan => (C, H)
Aluminiumoxide => (Al, O)
Koper => (Cu)
Stap 2: klassificeer de stof als (M), (M, NM) of (NM, NM)
Vb.
Methaan => (C, H) => (NM,
NM) => niet-zout
Aluminiumoxide => (Al, O) => (M, NM) => zout
Koper => (Cu) => (M) => metaal.
Stap 3: noteer of de stof is opgebouwd uit ionen of moleculen en noteer de elektronstipformule of de ionen.
Opmerking: Wanneer het om een metaal gaat dan is
de formule = symbool.
Ook voor de enkelvoudige stoffen van de elementen B, C, Si, P en S
noteren we als formule het symbool.
Vb.
Methaan => (C, H)
=>
(NM, NM) => niet-zout => moleculen => elektronstipformule
Aluminiumoxide => (Al, O) => (M, NM) => zout => ionen => Al3+, O2-.
Koper => (Cu) => (M) => metaal. => formule: Cu.
Stap 4: leid uit de elektronstipformules de formule van het niet-zout af. Leid uit de ionen de formule van het zout af.
Vb.
Methaan => (C, H) => (NM, NM)
=> niet-zout =>
moleculen =>
elektronstipformule van C en H => = > formule: CH4.
Aluminiumoxide => (Al, O) => (M, NM) => zout => ionen => Al3+, O2- => formule: Al2O3.
Koper => (Cu) => (M) => metaal. => formule: Cu.
Besluit:
Vb.
Methaan: CH4.
Aluminiumoxide: Al2O3.
Koper: Cu.
Zuivere stof
↓
Noteer de elementen
aanwezig in de stof
ð
Volgende
mogelijkheden
een metaalelement metaal en
niet-metaal elementen alleen
niet-metaal elementen
(
M )
(M, NM )
( NM, NM)
↓ ↓ ↓
metaal
zout niet- zout
↓ ↓
↓
formule = symbool van opgebouwd uit ionen opgebouwd uit moleculen
het element. ↓
↓
symbool van de
ionen
elektronstipformules
↓
↓
equivalentieregel structuurformule
↓
(bruto)formule
(verhoudings)formule
Opbouw van een stof (beschrijving + visuele voorstelling) .
Er zijn drie stofklassen namelijk Metalen, Zouten en Niet-Zouten. Elke stofklasse heeft een specifieke opbouw zoals hieronder beschreven.
Een metaal: een metaal is opgebouwd uit een roosterstructuur van positieve metaalionen, met tussen de metaalionen vrij bewegende elektronen.
Een zout of (M, NM)-verbinding is opgebouwd uit een roosterstructuur van positieve metaalionen en negatieve niet-metaal ionen, in een verhouding zoals aangegeven door de verhoudingsformule. De binding tussen de positieve en de negatieve ionen noemen we de ionbinding.
Een niet-zout of (NM, NM)-verbinding is opgebouwd uit moleculen die onderling samengehouden worden door intermoleculaire aantrekking. In een vaste stof is de intermoleculaire aantrekking sterker dan in een vloeistof en in een gas. De atomen in één molecule zijn met elkaar verbonden door gemeenschappelijk gedeelde elektronen (atoombindingen)
Uitzonderingen: Edelgassen: monoatomische gassen. B, C, Si, S, P zijn vaste stoffen met een atoomroosterstructuur waarbij de atomen covalent gebonden zijn. (formule van de enkelvoudige stof = symbool van het element)
Oefening: Opbouw van
een stof.
Beschrijf de opbouw van de volgende
stoffen: Magnesium, Aluminiumsulfide en
water en maak een visuele voorstelling van de opbouw.
Oplossing:
.- Magnesium is een metaal, opgebouwd uit Mg2+
metaalionen geordend in een roosterstructuur met tussen de ionen vrij bewegende
elektronen.
.- Aluminiumsulfide is een zout opgebouwd uit Al3+ metaalionen en S2- niet-metaalionen geordend in een roosterstructuur in een verhouding van 2 Al3+ en 3 S2- ionen, zoals weergegeven in de formule Al2S3.
.- Water is een niet-zout opgebouwd uit H2O moleculen die samengehouden worden door intermoleculaire aantrekking. Elke watermolecule is opgebouwd uit 2 H-atomen en 1 O-atoom, samengehouden door gemeenschappelijk gedeelde elektronen.
Oefeningen: Opstellen van
reactievergelijkingen met formules.
HERHALING: Het opstellen van
een reactievergelijking verloopt het gemakkelijkst als je de volgende stappen
achtereenvolgens uitvoert. 1)
Woordvergelijking. Je schrijft in de
woordvergelijking de namen van de beginstoffen. Welke de gevormde stoffen
zijn leer je uit het experiment, of ze zijn opgegeven in de opgave of je kan
ze afleiden uit de elementen van de beginstoffen. |
Enkele
modeloefeningen.
Van de volgende 5 oefeningen zijn de oplossingen gedetailleerd uitgewerkt.
1) Stel de reactievergelijking
op voor de verbranding van
aluminium. Geef ook de betekenis van de reactievergelijking en beschrijf de
opbouw van elke stof.
Oplossing: verbranden is een reactie met
zuurstofgas ==>
a)
Woordvergelijking: aluminium +
zuurstofgas à aluminiumoxide
b) Elementvergelijking: (Al)
+ (O ) à
(Al, O)
c) formule van elke stof
opstellen:
(Al) => metaal => formule =
symbool van het element => formule:
Al
( O ) => niet-zout => moleculen =>
elektronstipformule => ………….=> ………….. =>Formule: O2.
(Al,O) => zout => ionen
=> Al3+, O2- =>
2 (3+) + 3 (2-) = 0 =>
Formule: Al2O3.
d) reactievergelijking: 4 Al + 3
O2 à
2 Al2O3 .
e)
betekenis: - bij de verbranding
van aluminium wordt aluminiumoxide gevormd.
- 4 aluminiumatomen
reageren met 3 zuurstofgasmoleculen met vorming van 2
aluminiumoxide-eenheden.
Opbouw van de stoffen: aluminium Al,
zuurstofgas O2 en
aluminiumoxide Al2O3.
Al: is een metaal
opgebouwd uit Al3+ ionen
geordend in een roosterstructuur, met tussen de ionen vrij bewegende
elektronen.
O2 : zuurstofgas is een
niet-zout, opgebouwd uit zuurstofgasmoleculen. De aantrekking tussen de
moleculen noemen we vanderwaalskrachten. Elke molecule is opgebouwd uit 2
zuurstofatomen samengebonden door gemeenschappelijk gedeelde elektronen.
Al2O3: is een zout
opgebouwd uit Al3+ ionen en O2- ionen, geordend in een roosterstructuur in
een verhouding van 2 Al3+ ionen en 3 O2- ionen.
2) Stel de reactievergelijking
op voor de analyse van kwik(I)sulfide. Geef de betekenis van de
reactievergelijking.
Oplossing:
a)
Woordvergelijking: kwik(I)sulfide à kwik +
zwavel
b)
Elementvergelijking: (Hg, S) à (Hg)
+ (S )
c) formule van elke stof
opstellen:
kwik(I)sulfide (Hg,S) => zout
=> ionen => Hg+, S2- =>
2 (1+) + (2-) = 0 => Formule: Hg2S.
(Hg) => metaal => formule =
symbool van het element => formule:
Hg
( S ) => niet-zout => moleculen => Formule: S.
d) reactievergelijking:
Hg2S à 2
Hg + S
e) betekenis: -
bij de analyse van kwik(I)sulfide wordt kwik en zwavel gevormd.
- 1
dikwiksulfide-eenheid wordt door analyse omgezet in 2 kwikatomen en 1
zwavelatoom.
3) Stel de reactievergelijking
op voor de elektrolyse van water. Geef de betekenis van de reactievergelijking
en maak er een corpusculaire voordtelling
van.
Oplossing:
a)
Woordvergelijking: water à waterstofgas
+ zuurstofgas
b) Elementvergelijking: (H, O)
à (H ) + ( O
)
c)
formule
van elke stof.
(H) à (NM,NM) à niet-zout opgebouwd uit
moleculen à H• => H—H , H2.
( O ) à (NM,NM) à niet-zout opgebouwd uit
moleculen à O =>
O=O , O2.
(H,O) à (NM,NM) à niet-zout opgebouwd uit
moleculen à
H2O
à H2 + O2
d) reactievergelijking: 2 H2O
à 2 H2 + O2
Betekenis:
a)
2
moleculen water worden geanalyseerd tot 2 moleculen waterstofgas en 1 molecule
zuurstofgas.
b) Water wordt door elektrolyse omgezet tot waterstofgas en zuurstofgas.
4) Stel de reactievergelijking
op voor de synthese van ijzer(III)oxide => vorming uit meerdere
stoffen. Geef de betekenis van de reactievergelijking.
Oplossing:
a)
Woordvergelijking: ijzer +
zuurstofgas à ijzer(III)oxide
b)
Elementvergelijking: (Fe) +
(O ) à
(Fe, O)
c) formule van elke stof
opstellen:
(Fe) => metaal => formule =
symbool van het element => formule:
Fe
( O ) => niet-zout => moleculen =>
elektronstipformule => ………….=> ………….. => O2.
Formule: O2.
Ijzer(III)oxide: (Fe,O) => zout => ionen => Al3+, O2- =>
2 (3+) + 3 (2-) = 0 =>
Formule: Fe2O3.
d) reactievergelijking: 4 Fe + 3
O2 à
2 Fe2O3 .
e) betekenis: -
bij de verbranding van ijzer wordt di-ijzertrioxide = ijzer(III)oxide gevormd.
-
4 ijzeratomen reageren met 3 zuurstofgasmoleculen met vorming van 2
di-ijzertrioxide-eenheden.
5) Stel de reactievergelijking
op voor de analyse van lood(IV)chloride => uitgaande van 1 stof,
meerdere stoffen vormen. Geef de betekenis van de reactievergelijking.
Oplossing
a)
Woordvergelijking: lood(IV)chloride à
lood + chloorgas
b)
Elementvergelijking: (Pb, Cl) à (Pb)
+ (Cl )
c) formule van elke stof
opstellen:
lood(IV)chloride (Pb,Cl) =>
zout => ionen => Pb4+,
Cl- => 1 (4+) +
4 (-) = 0 => Formule: PbCl4.
(Pb) => metaal => formule =
symbool van het element => formule:
Pb
( Cl ) => niet-zout => moleculen =>
elektronstipformule => ………….=> ………….. => Formule: Cl2.
d) reactievergelijking:
PbCl4. à Pb
+ 2 Cl2.
e)
betekenis: - bij de analyse van
lood(IV)chloride wordt lood en chloorgas gevormd.
- 1 lood(IV)chloride
-eenheid wordt door analyse omgezet in 1 loodatoom en 2
Chloorgasmoleculen.
oefeningen.
1) Stel de formulevergelijkingen (zoals in de modeloefeningen) op
voor de volgende reacties.
a)
Verbranding
van natrium. (proef uit 3de jaar)
b)
Verbranding
van calcium.
c)
synthese
van ammoniak uitgaande van enkelvoudige stoffen.
d)
verbranding
van waterstofgas. (proef uit 3de jaar)
e)
synthese
van koper(II)oxide uitgaande van enkelvoudige stoffen. (proef uit 3de
jaar)
f)
De
reactie van aluminiumpoeder met dibroom.
g)
synthese
van koper(I)oxide uitgaande van enkelvoudige stoffen
h)
Verbranding
van methaan (proef uit 3de
jaar)
i)
Reactie
van aluminium met zwavel.
j)
Roesten
van ijzer (proef uit 3de
jaar)
k)
Verbranden
van magnesium. (proef uit 3de
jaar)
l)
Reactie
van koper(II)oxide met roet. (proef uit
3de jaar)
m)
Synthese
van koper(I)chloride uitgaande van enkelvoudige stoffen.
n)
Oxidatie
van aluminium in de lucht
o)
De
analyse van kwik(II)oxide. (proef uit 3de
jaar)
p)
Synthese
van koper(II)jodide uitgaande van enkelvoudige stoffen.
q)
Bij
de verbranding van fosfor ontstaat difosforpentaoxide. (proef uit 3de jaar)
r) Synthese
van keukenzout.
s)
Synthese
van (Fe,S). (proef uit 3de
jaar)
Oplossingen:
a) 4 Na
+ O2 à 2
Na2O
b)
2 Ca + O2 à 2 CaO
c)
N2 +
3 H2 à 2 NH3.
d)
2 H2 + O2 à 2 H2O
e) 2 Cu + O2 à 2 CuO
f) 2 Al
+ 3 Br2 à 2 AlBr3.
g) 4 Cu + O2 à 2 Cu2O
h) CH4 +
2 O2 à
CO2 +
2 H2 O
i)
2
Al + 3 S à
Al2S3.
j)
2
Fe +
O2 à 2 FeO
4 Fe
+ 3 O2 à 2 Fe2O3.
k) 2 Mg + O2 à 2 MgO
l)
2
CuO +
C à 2 Cu + CO2.
m) 2 Cu
+ Cl2 à
2 CuCl
n) 4 Al
+ 3 O2 à 2 Al2O3.
o) 2 HgO à
2 Hg + O2.
p)
Cu + I2 à CuI2.
q) 4 P + 5 O2 à 2 P2O5.
r) 2 Na
+ Cl2 à
2 NaCl.
s) Fe + S à FeS
2 2 Fe + 3 S à Fe2S3.
4) Stel de
formulevergelijkingen (zoals gezien in de modeloefeningen) op voor de volgende
reacties.
a) De reactie van ijzer(III)sulfide met een oplossing
van waterstofchloride. Er wordt een gas gevormd met de geur van rotte eieren en
een wateroplosbaar zout. (proef uit 3de
jaar)
b) De elektrolyse van een keukenzoutoplossing. Er
worden twee gassen gevormd. Het ene gas geeft een scherpe knal bij verbranding.
Het andere gas ontkleurt inktvlekken en is sterk irriterend. Lakmoes verandert
niet van kleur in de keukenzoutoplossing. Na elektrolyse van de oplossing zal
lakmoes rood blauw kleuren.
c) Bij de verbranding van butaan (campinggas) met als
brutoformule C4H10 ontstaat een gas dat in kalkwater een
neerslag vormt. Wanneer we een koude proefbuis door de verbrandingsgassen halen
ontstaat er condens op de proefbuis.
d) In een afgesloten kroes verhitten we een mengsel van
ijzerpoeder met een overmaat van zwavel. Na de reactie openen we de kroes en
verbranden we de overschot zwavel tot zwaveldioxide.
e) Bij de verbranding van waterstofsulfide ontstaat
zwaveldioxide en water.
f) reactie 1:
Verbranding
van natrium. Reactie 2: we lossen het verbrandingsproduct van natrium op in
water. (proeven uit 3de
jaar)
g) Reactie van natrium met water. Er ontstaat een gas
dat bij verbranding een knal geeft en het water wordt basisch. Er wordt dus
natriumhydroxide NaOH gevormd. (proef
uit 3de jaar)
h) Verhit magnesium reageert met koolzuurgas. Er wordt
een oxide gevormd dat met water reageert tot een basische oplossing. Er wordt
ook een zwarte enkelvoudige stof gevormd.
i) Kool reageert bij zeer
hoge temperatuur met water. Er worden twee gassen gevormd. Het ene gas vormt in
kalkwater een neerslag het andere zal een knal geven bij verbranding.
j) Bij de elektrolyse van
gesmolten keukenzout ontstaat een gas en een vaste elektrisch geleidende stof.
k) Verhitten van een
mengsel van koolzuurgas en waterstofgas.
l) wanneer een ijzernagel
in een koper(II)chloride oplossing wordt geplaatst wordt er een roodbruin
metaal afgezet op het ijzer. Na indampen van de oplossing vindt men een
ijzerzout terug.
m) Reactie van kaliumoxide
met water. Er wordt kaliumhydroxide KOH gevormd.
n) Reactie van
calciumoxide met water. Er wordt calciumhydroxide Ca(OH)2 gevormd
Oplossingen.
Opmerking: In de oplossingen
staan alleen de formulevergelijkingen vermeld. De andere
stappen niet.
a) Fe2S3 + 6 HCl
à 2
FeCl3 + 3 H2S.
b) 2 NaCl +
2 H2O à H2 + Cl2 + 2
NaOH
c) 2 C4H10 + 13 O2 à 8 CO2 + 10 H2O
d) 2 Fe
+ 3 S à Fe2S3 of Fe + S à
FeS - S
+ O2 à SO2.
e) 2 H2S + 3 O2 à 2 H2O + 2 SO2.
f) 4 Na
+ O2 à 2 Na2O
-
Na2O + H2O à 2 NaOH
g) 2 Na +
2 H2O à H2
+ 2 NaOH
h) 2 Mg
+ CO2 à 2 MgO
+ C (zie hoofdstuk oxidatie-reductie)
i) C +
2 H2O à 2 H2 + CO2. (zie hoofdstuk oxidatie-reductie)
j) 2 NaCl
à 2 Na
+ Cl2.
k) er treedt geen reactie op. (zie hoofdstuk oxidatie-reductie)
l) CuCl2 +
Fe à
FeCl2 + Cu.
Chemie - verklarende woordenlijst.
Aërosol: Een heterogeen mengsel
van een fijn verdeelde vloeistof in lucht. (vb. aërosolen uit spuitbussen)
Analyse: is een chemische reactie
waarbij uit één stof meerdere stoffen worden gevormd.
Atoom: Atomen zijn massadeeltjes
die we niet kunnen zien. We stellen ze symbolisch voor door een bolletje. Het
begrip atoom is ontstaan uit o.a. de volgende redenering: Om te kunnen verklaren dat samengestelde
stoffen kunnen geanalyseerd worden
tot nieuwe stoffen (vb.2 H2O à
2 H2 + O2 ), moeten we aannemen dat
de moleculen van niet-zouten opgebouwd zijn uit nog kleinere deeltjes.
Deze kleinere deeltjes noemen we atomen. ( vb. Indien watermoleculen niet uit
nog kleinere deeltjes zouden bestaan en dus ondeelbaar zouden zijn dan is het
onmogelijk om nieuwe stoffen te vormen uit water.) zie ook: atoombouw, corpuscule, molecule, ion, edelgas, element.
Atoombouw: Uit allerlei experimenten leren
we dat een atoom niet ondeelbaar is maar opgebouwd is uit een elektrisch positief geladen atoomkern
die bijna alle massa van het atoom bevat en een elektronenmantel: een
ijle ruimte rond de kern die de negatief geladen elektronen bevat. De
atoomkern is verder opgebouwd uit nog kleinere deeltjes: de protonen en
neutronen. Een proton heeft een positieve lading. Een neutron is elektrisch
neutraal. Het aantal protonen in de kern noemen we het atoomnummer en is
kenmerkend voor het element. Wanneer atomen van elkaar verschillen in
het aantal protonen in de kern dan behoren ze tot een ander element. Vb.
atomen van het element zuurstof hebben 8 protonen in de kern. Atomen van het element zwavel hebben 16
protonen in de kern. Atomen hebben geen elektrische lading, omdat ze evenveel protonen in de kern hebben
als elektronen rond de kern. (zie atoommodel)
Atoommassa: de massa van een atoom
uitgedrukt in µ. Vb. AM(H)=1, AM(O)=16
Atoommodel: Atomen kunnen we niet zien. We
proberen er een voorstelling (model) van te maken. De meest eenvoudige
voorstelling van een atoom als een bolletje met massa dat bindingen kan
aangaan met andere atomen is het atoommodel van Dalton (1800). Ruim een eeuw
later werd een nieuw atoommodel ontwikkeld. Om de resultaten van de
experimenten van Thomson, Rutherford, Bohr en vele andere wetenschappers te
kunnen verklaren moest men aannemen dat een atoom een ijle structuur heeft
bestaande uit een positief geladen atoomkern met daar om heen een aantal elektronen.
Dit noemen we het atoommodel van Rutherford. Bohr kon uit bepaalde experimenten
afleiden dat de elektronen geordend zijn in schillen rond de kern. Dit
atoommodel van Bohr gebruiken we in de les.
Atoomnummer: Het atoomnummer is het aantal
protonen in de atoomkern van een element (atoom). In een atoom komt het
aantal elektronen overeen met het atoomnummer. In een ion is het
aantal elektronen in de elektronenmantel van het ion groter of kleiner dan het
atoomnummer. Zijn er meer elektronen in de mantel dan het atoomnummer dan is
het ion negatief geladen. Zijn er minder, dan bekomen we een positief ion.
Base: een base is een stof
die opgelost in water een basische oplossing geeft. (zie ook zuur).
Hydroxiden (vb. natriumhydroxide: NaOH , calciumhydroxide: Ca(OH)2
) zijn basen.
Basische
oplossing:
is een oplossing van stoffen in water
waarbij de indicator lakmoesrood blauw kleurt en de pH van de oplossing > 7
is. (zie ook zure oplossingen).
Binding: Materie is opgebouwd uit deeltjes
(moleculen, ionen, atomen, elektronen, ...). De deeltjes houden elkaar vast of
binden met elkaar. Het elkaar vasthouden van de moleculen in een vaste stof of
vloeistof noemen we de intermoleculaire aantrekking. Een covalente binding (= atoombinding) : de atomen in een molecule
of in meeratomige ionen worden samengehouden door gemeenschappelijk gedeelde
elektronen. Een ionaire binding ( = ionbinding): de ionen in een
zout worden samengehouden in een roosterstructuur. We spreken ook van ionaire
aantrekking.
Chemische
reactie:
is een proces waarbij stoffen
vernietigd worden en waarbij nieuwe stoffen gevormd worden. Aangezien stoffen
opgebouwd zijn uit corpusculen kunnen we stellen dat de corpusculen
vernietigd worden en dat er nieuwe corpusculen gevormd worden. Het proces wordt
voorgesteld in een reactievergelijking.
Vb. 2 H2O à 2 H2 + O2.
Bij een
chemische reactie worden bindingen gebroken en nieuwe bindingen gevormd.
In bovenstaand vb. worden H--O atoombindingen gebroken en worden er H--H
en O--O atoombindingen gevormd.
Voorstelling
van een chemische reactie. Vb.: verbranding van methaan.
Woordvergelijking: methaan
+ zuurstofgas à
water + koolstofdioxide.
Elementvergelijking: ( C,H )
+ ( O ) à ( H,O )
+ ( C,O )
reactievergelijking: CH4 +
2 O2 à 2 H2O + CO2.
Corpusculair
model van de materie of het deeltjesmodel:
het deeltjesmodel beschrijft hoe materie is opgebouwd, namelijk uit deeltjes.
We kennen vele deeltjes: protonen, neutronen, atoomkern, elektronen, atomen, moleculen,
ionen. Protonen en neutronen
vormen samen een atoomkern. Een atoom is een atoomkern omringd door evenveel
elektronen als protonen in de kern. Een monoatomisch ion heeft meer of minder
elektronen. Moleculen zijn gevormd door atomen die covalent gebonden zijn.
Meeratomige ionen zijn covalent gebonden atomen en hebben een elektrische
lading.
Corpuscule: is de verzamelnaam voor de deeltjes
moleculen, ionen of soms
ook formule-eenheid van een zout. Moleculen en ionen komen los van
elkaar bij fysische processen zoals smelten, verdampen, oplossen,… de
aantrekking tussen de corpusculen noemen we algemeen intercorpusculaire
aantrekking (intermoleculaire aantrekking of interionaire aantrekking (= ionbinding)
) . Opmerking: Bij edelgassen zijn de corpusculen = atomen, die los van elkaar
bewegen. Zie ook edelgassen, zouten en niet-zouten.
Covalente
binding: is de binding gevormd door
gemeenschappelijk gedeelde elektronen tussen atomen in een molecule
of in meeratomige ionen. Een
covalente binding kan enkel tijdens een chemische reactie gebroken worden of
gevormd worden waarbij nieuwe stoffen gevormd worden.
Deeltje: Met een deeltje bedoelen
we een massadeeltje. Materie is opgebouwd uit deeltjes. De grootste deeltjes
die we kennen zijn moleculen en ionen. Moleculen zijn dan weer
opgebouwd uit nog kleinere deeltjes, namelijk atomen. Monoatomische
ionen zijn atomen die elektronen hebben opgenomen of afgestaan. Atomen zijn op
hun beurt weer opgebouwd uit nog kleinere deeltjes, namelijk een atoomkern
en elektronen. De atoomkern is dan weer opgebouwd uit protonen en
neutronen. ( zie ook corpusculair model van de materie.)
Destillatie: Een fysische
scheidingsmethode. De stoffen worden van elkaar gescheiden doordat ze een
verschillend kookpunt hebben.
Edelgas: Edelgas is een stof
die bij kamertemperatuur gasvormig is. Er zijn zes edelgassen: Helium: He, Neon: Ne, Argon: Ar, Krypton: Kr, Xenon: Xe en Radon:
Rn zijn edelgassen. Edelgassen zijn speciaal omdat de corpusculen = atomen
zijn. Het zijn mono-atomische stoffen omdat edelgasatomen chemisch inert zijn.
Dit wil zeggen dat edelgasatomen geen bindingen aangaan met andere atomen.
Elektrolyse: is een chemische reactie waarbij door een elektrische stroom stoffen vernietigd worden en er nieuwe stoffen gevormd worden. Vb. door elektrolyse van water wordt er waterstofgas en zuurstofgas gevormd.
Elektron: een elektron is een negatief
geladen massadeeltje. Elektronen vinden we terug rond de atoomkern
van een atoom. Vrij bewegende elektronen in de roosterstructuur van
metalen zorgen voor de elektrische geleiding van metalen. Symbool: e- .
Elektronenconfiguratie: is de manier waarop elektronen
geordend zijn in (energie)schillen rond de atoomkern. De schillen worden
met de letters K, L, M, N,…. aangeduid. In een schil kunnen maximaal 2n2
elektronen plaatsnemen. n = schilnummer, voor K is n= 1, voor L is n= 2, … In
de buitenste schil kunnen er maximum 8 elektronen plaatsnemen. Enkele voorbeelden: N heeft als atoomnummer 7. De
elektronenconfiguratie wordt dan =>
N(7): K2L5 , voor Si(14): K2L8M4
, voor Cl(17): K2L8M7. Opmerking: Atomen
van de Ia groep hebben 1 valentie-elektron, van de IIa groep 2
valentie-elektronen,….. atomen van de VIIa groep hebben 7 valentie-elektronen.
(valentie-elektronen = elektronen in de buitenste schil)
Elektronstipformule: is de voorstelling van een atoom met de valentie-elektronen. De elektronstipformule van niet-metaalelementen wordt gebruikt voor het opstellen van de formule van een niet-zout.
Element: of atoomsoort. Er zijn 92
verschillende soorten atomen of elementen. Elementen verschillen van elkaar in
het aantal protonen in de atoomkern, aangeduid door het atoomnummer.
Elementen worden voorgesteld door hun symbool. Vb. H (waterstof), N (stikstof),
….. De elementen staan gerangschikt in de tabel van Mendelejev (= Periodiek Systeem). De
elementen worden ingedeeld in drie groepen: de metalen: M, de niet-metalen:
NM en de edelgassen
Emulsie: Een heterogeen mengsel
van fijn verdeelde olie in water.
Enkelvoudige
stoffen: Een enkelvoudige stof is een zuivere stof
die niet meer kan geanalyseerd worden. De formule van een
enkelvoudige stof bevat slechts één element. De corpusculen van
een enkelvoudige stof bevatten dus maar één element. Van elk element bestaat
een enkelvoudige stof. (Van sommige elementen bestaan meerdere enkelvoudige
stoffen. Vb. van C, P, O en S. )
De
enkelvoudige stoffen kunnen we indelen in twee groepen: de metalen (M): stoffen die elektrisch geleidend zijn,
metaalglanzend en vast bij kamertemperatuur, (uitzondering: kwik is vloeibaar).
De wateroplosbare metaaloxiden reageren in water tot een basische oplossing. De
formule van een metaal = symbool van het element. Vb. de stof koper heeft als formule Cu, ijzer
heeft als formule Fe,…..
De
niet-metaal enkelvoudige stoffen of kortweg niet-metalen (NM) behoren tot de niet-zouten.
Niet-metaal-oxiden reageren in water tot een zure oplossing. De formules van niet-metalen met een (atoom)roosterstructuur
zijn B, C, Si, P en S. De andere
niet-metalen zijn opgebouwd uit moleculen en hebben als formule: H2,
N2, O2, F2, Cl2,
Br2 en I2.
Endo-energetische
reactie:
is een chemische reactie waarbij thermische energie, elektrische energie
of licht omgezet wordt in chemische energie. Vb. fotosynthese, chemische
reactie die optreedt bij het opladen van een batterij, elektrolyse, thermolyse,
…..
Exo-energetische
reactie:
is een chemische reactie waarbij chemische energie omgezet wordt in
thermische energie (warmte), elektrische energie of licht. Vb. bij
verbrandingsreacties komt er warmte en licht vrij, bij het gebruik van een
batterij wordt chemische energie omgezet in elektrische energie.
Formule
van een stof: een formule van een stof zegt ons uit welke elementen
een stof is opgebouwd en in welke verhouding deze elementen voorkomen in de
stof. Water heeft als formule H2O. Dit betekent dat elke
watermolecule bestaat uit één zuurstofatoom en twee waterstofatomen. Elke
zuivere stof is gekenmerkt door een formule.
Formule-eenheid: het begrip formule-eenheid komt overeen
met de formule van een zout. Een formule-eenheid van een zout
bestaat uit de positieve en negatieve ionen zoals in de formule
aangegeven die samen een elektrisch neutrale eenheid vormen en die zich in de roosterstructuur
herhaalt. Vb. de formule-eenheid AlCl3
bestaat uit één Al3+ en 3 Cl- ionen die
samen de elektrisch neutrale eenheid AlCl3 vormen en die zich ontelbare keren herhaalt
in de roosterstructuur. Aangezien een AlCl3 eenheid uit ionen
bestaat zijn het uiteindelijk de ionen die zich ordenen in de roosterstructuur
(kristalstructuur).
Formulemassa: de massa van een formule-eenheid
van een zout uitgedrukt in µ.
Fysische
scheidingstechniek:
Een methode om stoffen van elkaar te scheiden zonder deze stoffen te vernietigen.
Destillatie, kristallisatie,….
zijn voorbeelden van eenvoudige fysische scheidingsmethoden.
Heterogeen
mengsel:
is een mengsel waarbij de afzonderlijke
stoffen van elkaar te onderscheiden zijn
met het blote oog of met een microscoop
Homogeen
mengsel: is een mengsel waarbij de stoffen zodanig
gemengd zijn dat ze niet van elkaar kunnen onderscheiden worden. Vb. een
oplossing van suiker in water.
Intercorpusculaire
aantrekking:
Om te kunnen verklaren dat er vaste stoffen en vloeistoffen zijn, moeten we
aannemen dat de corpusculen (moleculen of ionen) waaruit stoffen zijn
opgebouwd elkaar aantrekken (vasthouden). Door fysische processen, zoals
smelten, oplossen, verdampen,…. komen de corpusculen van een stof los van
elkaar. De aantrekking tussen de corpusculen noemen we
de intercorpusculaire aantrekking. De corpusculen van zouten zijn ionen.
De aantrekking tussen ionen noemen we ionaire aantrekking (of ook ionbinding).
Het is een elektrische aantrekking tussen de positief geladen en negatief
geladen ionen.
De corpusculen van niet-zouten zijn moleculen. We spreken dan van
intermoleculaire aantrekking. (In het vierde jaar zullen we zien dat er
meerdere typen intermoleculaire aantrekkingen bestaan, namelijk: dipool-dipool
aantrekking, london-aantrekking en de H-brug. )
Ion: een ion is een
massadeeltje met een positieve of negatieve lading. Er bestaan
mono-atomische en meeratomige ionen. Mono-atomische ionen worden gevormd
uit een atoom door het opnemen of afgeven van één of meerdere elektronen.
Metaalatomen vormen positieve ionen. Vb. Na+, Mg2+,
Al3+, Cu2+, Ag+,…
Positieve ionen ontstaan wanneer één of meerdere elektronen uit de
elektronenmantel van het metaalatoom weggenomen worden. Niet-metaalatomen
vormen negatieve ionen door het opnemen van elektronen. Vb. Cl-,
S2-, ….. Meeratomige
ionen zijn negatieve ionen bestaande uit meerdere covalent gebonden atomen
die één of meerdere elektronen hebben opgenomen. Vb. OH-
(hydroxideion), NO3- (nitraation), CO32-
(carbonaation), PO43- (fosfaation), uitzondering:
het NH4+ (ammoniumion) is positief geladen.
Ionbinding: Ionen ordenen zich in een roosterstructuur
tot kristallen. De aantrekking tussen de ionen noemen we de ionbinding. Het is
een elektrostatische aantrekking tussen de + ionen en de – ionen. Vb. in
keukenzout is er een elektrische aantrekking tussen de Na+ ionen
en de Cl- ionen waarbij de ionen zich ordenen tot een
kristal.
Materie: alles wat ons omringt is
materie. Voorwerpen, levende wezens, planeten, sterren, wijzelf, .......
Materieschema: Schematische voorstelling van de opbouw
van de materie. (zie bijlage)
Meeratomig
ion: is een ion dat meerdere
atoomsoorten bevat. Vb. NO3- ,CO32-,…..
Mengsel
van stoffen:
Een mengsel van stoffen bevat meerdere
stoffen die van elkaar kunnen gescheiden worden door fysische
scheidingstechnieken tot zuivere stoffen. Een mengsel van suiker en
water kan gescheiden worden tot de twee zuivere stoffen water en suiker. De
meeste mengsels bevatten zeer veel stoffen, waardoor het bijna onmogelijk is ze
tot zuivere stoffen te scheiden. Een mengsel bevat meerdere soorten moleculen
of formule-eenheden. Bij het scheiden van de stoffen worden de moleculen
en/of de formule-eenheden gescheiden.
Metaal: Met metaal wordt zowel
het element als de enkelvoudige stof bedoeld. Vb. het element
koper Cu, vinden we terug als Cu2+ ionen in de stof CuO. De
(enkelvoudige) stof koper (vb. koperen buizen), met als formule Cu, bevat enkel
het element koper (symbool Cu ). Metalen zijn opgebouwd uit een roosterstructuur
van positief geladen metaalionen met daartussen vrij bewegende elektronen
die voor de elektrische geleidbaarheid zorgen.
Molecule: De corpusculen
waaruit niet-zouten zijn opgebouwd noemen moleculen. Een molecule is
elektrisch niet geladen en is opgebouwd uit één of meerdere niet-metaal
elementen die covalent gebonden zijn.
Molecuulmassa: de massa van een molecule
uitgedrukt in µ. De molecuulmassa = som van de atoommassa’s. vb. MM(H2O)=
2x1+16 = 18.
Monoatomisch
ion: is het deeltje dat gevormd wordt nadat
een atoom elektronen heeft opgenomen of afgestaan. Neemt het
atoom elektronen op, dan wordt er een negatief ion gevormd. Geeft het
atoom elektronen af, dan wordt een positief ion gevormd.
Niet-metaal: Met niet-metaal wordt zowel het element
als de enkelvoudige stof opgebouwd uit het niet-metaal bedoeld. Er
zijn twaalf niet-metaalelementen: H, B, C, N, P, O, S, F, Cl, Br en I. Van elk
niet-metaalelement bestaat een enkelvoudige stof met als formule: H2,
B, C, N2, P, O2, S, F2,
Cl2, Br2 en I2. (
Van de elementen C, P, O en S bestaan meerdere enkelvoudige stoffen. Vb. De
stoffen grafiet, diamant, cokes, roet zijn verschillende vormen van de
enkelvoudige stof C en hebben allemaal als formule C ).
O2 (zuurstofgas) en O3 (ozon) zijn
twee enkelvoudige stoffen van het element O.
Niet-zouten: Niet-zouten zijn stoffen die
opgebouwd zijn uit niet-metalen. Ze omvatten zowel de enkelvoudige
stoffen als de samengestelde stoffen die opgebouwd zijn uit
niet-metalen en waarvan de formule dus enkel niet-metalen bevat.
Algemene voorstelling: (NM, NM). Niet-zouten zijn opgebouwd uit moleculen.
(uitzonderingen: B, C, P en S hebben een atoomroosterstructuur).
Oplossing: Een homogeen mengsel
van een vaste, vloeibare of gasvormige stof in een vloeistof.
Oxidatie: komt van het woord oxygène wat zuurstof betekent. Wanneer
bij een chemische reactie een element zich bindt met het element
zuurstof, dan noemen we dit een oxidatie (= binden met zuurstof). Wanneer er
een oxidatie plaatsgrijpt bij een chemische reactie zal er ook een reductie
plaatsgrijpen.
(In het vierde jaar
zien we een ruimere definitie van oxidatie, namelijk oxidatie = afstaan van elektronen en oxidatie = stijgen in OT-waarde.)
Oxidator: is een stof die een andere
stof oxideert en zelf gereduceerd wordt. Een oxidator bevat het element zuurstof en geeft het af
(definitie 3de jaar). Vb. O2, CuO,
CO2 zijn oxidatoren. (in het 4de jaar:
ruimere definitie)
Periodiek
Systeem van de elementen: is
een tabel waarbij de elementen
gerangschikt zijn volgens enerzijds het atoomnummer en anderzijds
de elektronenconfiguratie van de elementen. Omdat de chemische
eigenschappen van de enkelvoudige stoffen van de elementen van de
a-groepen in belangrijke mate bepaald wordt door de elektronenconfiguratie, is
de rangschikking in groepen volgens de elektronenconfiguratie ook een
rangschikking volgens de chemische eigenschappen.
Reactiepatroon: wanneer chemische reacties op een
gelijkaardige manier verlopen zeggen we dat ze een zelfde reactiepatroon
hebben. Enkele voorbeelden:
(M, O) + H2O à (M,OH) : een wateroplosbaar
metaaloxide reageert met water waarbij een hydroxide gevormd wordt. De
oplossing is na de reactie basisch.
(NM, O) + H2O à (H, NM, O): een
wateropsbaar niet-metaaloxide reageert met water waarbij een zuur
gevormd wordt. De oplossing is na de reactie zuur.
(M) +
(NM) à (M, NM) : een metaal reageert met een niet-metaal
tot een zout.
Reactievergelijking: Is de formulevorm van een chemisch
proces. Er worden stoffen vernietigd (= beginstoffen) en er worden nieuwe
stoffen gevormd (= gevormde stoffen). De reactiepijl betekent: wordt omgevormd
tot. Voor de pijl staan de beginstoffen, na de pijl de gevormde stoffen. De
voorgetallen zorgen ervoor dat voldaan is aan de wet van behoud van
elementen. Vb. 2 Na + Cl2 à 2 NaCl.
Reductie: Wanneer bij een chemische
reactie een element van een corpuscule het element zuurstof afstaat,
dan spreken we van een reductie (= afstaan van zuurstof). Indien er een
reductie optreedt, dan treedt er ook een oxidatie op. Omdat reductie
altijd gepaard gaat met een oxidatie spreken we van een redoxreactie.
(In het vierde jaar
zien we een ruimere definitie van reductie, namelijk reductie = opnemen van elektronen
en reductie = stijgen in OT-waarde.)
Reductor: is een stof die een andere
stof reduceert en zelf geoxideerd (= zuurstof opnemen) wordt. Een reductor
(definitie 3de jaar) neemt het element zuurstof op. Vb. Cu,
C, CH4, ….
Roosterstructuur: De corpusculen van sommige
stoffen vormen kristallen (vb. keukenzout, suiker, diamant, fosfor, koper,
ijzer,…). De corpusculen ordenen zich op een regelmatige manier tot een vaste
stof. Er zijn vier type roosterstructuren. Roosterstructuren gevormd
door + ionen en -ionen zoals in zouten.
Roosterstructuren
gevormd door moleculen zoals in kristalsuiker.
Roosterstructuren
gevormd door covalent gebonden atomen zoals in diamant, grafiet, zwavel,
fosfor.
Roosterstructuren
gevormd door positieve metaal-ionen met daartussen vrij bewegende elektronen
zoals in alle metalen. Vb. ijzer, koper, natrium, magnesium,…
Samengestelde stof: Een samengestelde stof is een zuivere stof
die nog kan geanalyseerd worden. De formule van een samengestelde
stof bevat twee of meerdere elementen. Vb. water H2O
(elke watermolecule bevat twee elementen namelijk H en O ) keukenzout NaCl, methaan CH4, glucose C6H12O6,
……. De corpusculen van een samengestelde stof zijn dus opgebouwd uit meerdere
atoomsoorten. Samengestelde stoffen kunnen ingedeeld worden in twee groepen: de
zouten (M, NM) en de niet-zouten (NM,NM). Opmerking: de
niet-zouten bevatten ook de enkelvoudige stoffen van de
niet-metaalelementen.
Stofklasse: Op basis van de twee type
elementen, namelijk M en NM kunnen we drie klassen van stoffen vormen. Een
groep van stoffen die alleen een metaal-element bevatten, dit zijn de metalen (M), een groep die
alleen niet-metaal-elementen bevatten, dit zijn de niet-zouten (NM, NM) en de groep van stoffen die
zowel metaal- als niet-metaal-elementen bevatten, dit zijn de zouten en worden voorgesteld
door (M, NM).
Synthese: is een chemische reactie
waarbij uit meerdere stoffen een nieuwe stof gevormd wordt.
Suspensie: Een heterogeen mengsel
van een fijn verdeelde vaste stof in een vloeistof.
Thermolyse: is een analyse en dus een chemische
reactie waarbij door verhitting van een stof meerdere nieuwe stoffen
gevormd worden.
Valentie-elektron: is een elektron van de buitenste
schil van een atoom. Meestal spreken we enkel over de
valentie-elektronen van niet-metalen. Vb. C en Si hebben 4
valentie-elektronen, N en P hebben er 5, O en S hebben er 6. F, Cl, Br, I hebben er 7. Het aantal
valentie-elektronen van de niet-metaal elementen uit de a-groepen komt overeen
met het cijfer van de groep.
Verbinding: is een synoniem voor een stof.
Binaire verbindingen zijn stoffen waarvan de formule twee elementen
bevat (vb. H2O , NaCl , CH4 , ….). Ternaire
verbindingen zijn stoffen waarvan de formule drie elementen bevat: (vb. NaOH, H2SO4,
….)
Verbranding: is een exo-energetische reactie
met zuurstofgas waarbij licht en warmte vrijkomt.
Verkoling: is een thermolyse van
een koolstofhoudende stof waarbij kool gevormd wordt.
Wet
van Avogadro:
Bij gelijke druk en temperatuur bevatten
gelijke volumes van verschillende gassen eenzelfde aantal moleculen.
Wet
van Lavoisier: of de wet van behoud van massa. Bij een chemische
reactie is de som van de massa’s van de beginstoffen gelijk aan de som van
de massa’s van de gevormde stoffen.
Wet
van behoud van elementen:
de elementen die aanwezig zijn in de corpusculen voor de chemische
reactie zijn ook aanwezig in de corpusculen na de reactie. Het aantal atomen
van elk element is voor en na de reactie is hetzelfde.
Zouten: Zouten zijn samengestelde
stoffen waarvan de formule metaal- en niet-metaalelementen bevat. Zouten
zijn opgebouwd uit positieve metaalionen en negatieve niet-metaalionen.
(uitzondering: de ammoniumzouten). De algemene
voorstelling van een zout is: (M,
NM). Vb. NaCl, Na2O, AlCl3, K3PO4,….
De ionen van zouten zijn geordend in een roosterstructuur. Zouten vormen
kristallen. Zouten hebben een zeer hoog smeltpunt en zijn bij kamertemperatuur
steeds vast. Ze zijn elektrisch geleidend in gesmolten toestand. Oplossingen
van zouten zijn eveneens elektrisch geleidend.
De formule van een zout komt overeen met de formule-eenheid.
Zuivere
stof Een zuivere stof bevat slechts
één stof en kan door geen enkele fysische scheidingstechniek gescheiden
worden tot andere stoffen. Een zuivere stof wordt gekenmerkt door zijn formule.
Een zuivere stof bestaat uit identieke corpusculen.
Indeling van
zuivere stoffen.
1)
Op
basis van de analyseerbaarheid van de zuivere stof.
ð Twee groepen: enkelvoudige
en samengestelde stoffen.
2)
Op
basis van het type elementen, metaal en / of niet-metaal
dat de stof bevat.
ð Drie groepen: ( M ), ( M,NM ) en ( NM,NM )
( M ): symboliseert alle
metalen, zoals Fe (ijzer), Na (natrium), Ca (calcium),….
( M,NM ): symboliseert alle
stoffen die opgebouwd zijn uit metaal- en niet-metaalelementen.
Deze stoffen noemen we ook zouten en zijn opgebouwd uit positieve M-ionen
en negatieve NM-ionen. Vb. CaCl2, MgCO3,
NaCl, Fe2O3,….
(NM, NM): symboliseert alle
stoffen die opgebouwd zijn uit enkel niet-metaalelementen. Deze stoffen
noemen we ook niet-zouten en zijn opgebouwd uit moleculen. Vb.
H2, H2O, N2, C6H12O6, P2O5,….
Zure
oplossing: is een oplossing van
stoffen in water, waarbij de indicator lakmoesblauw rood kleurt. Zie ook basische
oplossing. (In het vierde jaar wordt deze definitie verder uitgewerkt.)
Zuur: een zuur is een stof, die opgelost in water een zure oplossing geeft. Zie ook base.
Contact: vanhecke1965@skynet.be
Geen opmerkingen:
Een reactie posten